Filosoof op de Arbeidsmarkt – Lev Avitan

Lev Avitan is spoken word-artiest en oud student filosofie aan de FFTR. Tijdens zijn studie is Lev begonnen met spoken word en inmiddels is hij een bekende stem bij poëzieplatform ‘Mensen zeggen dingen’. Daarnaast is hij medeoprichter van de podcast ‘Echtemannentakkies’ (te vinden op Spotify) en betrad hij recentelijk het podium van Paradiso bij ‘Poetry on Sunday’ met het gedicht ‘Onzekerheden’. In zowel zijn optredens als zijn filosofie besteedt Lev aandacht aan hoe structureel geweld op individueel niveau ervaren wordt. Daarbij maakt hij gebruik van emotieve termen, zoals wonden en helen, om uit te drukken wat geweld voor hem betekent. Op deze manier probeert Lev zich niet alleen kritisch te verhouden tot de maatschappij en haar gewelddadige infrastructuur, maar ook tot wat het betekent om filosofie te beoefenen. 

Kun je ons vertellen hoe jij over geweld nadenkt? Speelt je achtergrond in de filosofie een rol in de manier waarop je daarover nadenkt?

Mijn achtergrond in de filosofie speelt zeker een rol in mijn kunst. Filosofie speelt sowieso een grote rol in wat ik doe, en in hoe ik bepaalde thema’s benader. Voor beide geldt dat ik twee vragen stel, namelijk: wat voel ik hier intuïtief bij en hoe denk ik dat uit en breng ik dat onder woorden? Dat doe ik zowel voor een filosofisch essay als voor een poëtisch verhaal. Bovendien trekt poëzie van nature het ‘vanzelfsprekende’ in twijfel, anders zou het er heel plat komen te staan. Dat zegt Aristoteles immers ook in zijn Poëtica; dat de vorm van uitbeelden gelijk is in de filosofie en in de poëzie. 

Het idee van floreren speelt een grote rol in hoe ik nadenk over geweld. Wanneer ik over geweld spreek, dan begin ik voornamelijk vanuit mijn doorleefde ervaring. Ik ben opgegroeid in een achterstandswijk in Arnhem. Er speelden daar een aantal zaken die de levenskwaliteit van mij en mijn naasten beperkten. Daarin zie ik geweld, omdat wij moeilijk konden floreren. Floreren doe je namelijk niet in je eentje, dat gebeurt in een gemeenschap, in een situatie met anderen. Je hebt een voedingsbodem nodig en die verdwijnt langzaam maar zeker wanneer er alleen maar azijn op die bodem wordt gegoten. Helaas werkt voor veel mensen hun omgeving nu zo beperkend, dat we het moeilijk een leefbare context kunnen noemen. Leefbaar bedoel ik niet in de zin van overleven, maar in de zin van floreren. Dat is iets van waaruit ik vertrek: de noodzaak om omgevingen te creëren waarbinnen floreren mogelijk is. En dat kunnen we alleen samen doen, zowel op kleine als grote schaal. 

Niet met deze thematiek bezig zijn, is voor mij geen optie. In dat geval zou ik de werkelijkheid om mij heen in al haar veelvoud – en mijn specifieke verhouding daartoe – miskennen. Ik denk dat de relaties, waaruit de veelzijdigheid van de werkelijkheid bestaat, vaak worden genegeerd. Zodoende reduceren we onszelf en anderen tot individuen, bijvoorbeeld tot ‘Nederlanders’ of ‘Europeanen’. Het negeren van die relaties en de verschillende verhoudingen die deze met zich meebrengen, maakt voor mij deze samenleving heel schizofreen. Want op deze manier worden vele vormen van geweld, die er op zoveel lagen van ons alledaagse leven doorsijpelen, niet gezien. Daarom is geweld voor mij de kern waar ik op verschillende manieren bezig mee wil zijn. Hoe laat je dat zien? 

Floreren doe je namelijk niet in je eentje, dat gebeurt in een gemeenschap, in een situatie met anderen. 

Het is dus niet zomaar een soort theoretische ‘exercitie’. Het blijft voor altijd een onderdeel van de positie van waaruit jij spreekt. Wat je persoonlijk hebt meegemaakt en waar je in grotere structuren over nadenkt.

Ik richt mij vooral tot de gevoelswereld. In mijn filosofische essays kan ik zaken theoretisch uiteenzetten, maar met mijn poëzie leg ik de nadruk op het voelen van geweld en wil ik de kijker of luisteraar gevoelig maken voor het feit dat dit geweld er is. Ik hoop dat dat laatste als effect heeft dat als men een volgende keer in een achterstandswijk rondloopt, niet alleen ziet dat de gebouwen zijn verloederd, maar ook het leed voelt dat daaruit volgt. Natuurlijk is poëzie nog steeds een soort uiteenzetting via woorden en concepten, maar het heeft een ander doel: niet dat je het beter begrijpt met je zogenaamde ratio, maar dat je voelt wat erachter zit. 

Ik denk dat het belangrijk is om te erkennen dat er door bepaalde structuren wonden worden veroorzaakt, want leed ontstaat niet zomaar. Sterker nog, in onze maatschappij zijn systemen werkzaam die niet enkel wonden aanrichten, maar waarin die wonden openblijven omdat de omstandigheden voor heling zelden geboden worden. Door mijn studie filosofie ben ik beter geworden in het zien van hoe zaken in grotere structuren geplaatst zijn. Volgens mij bestaan geweldsstructuren vaak uit eenzelfde soort patroon. Geweld veroorzaakt wonden. Deze zouden geheeld kunnen worden in meer of mindere mate, maar zo lang dat niet gebeurt blijven mensen handelen vanuit hun wond. Handelen vanuit je wond veroorzaakt vervolgens vaak weer nieuwe wonden. Wanneer een wond verzorgd wordt, dan kan het een litteken worden. Helaas bestaan er nog genoeg geweldsstructuren – ‘racisme’ is niet iets van 100 jaar geleden. Er zijn vingers die vandaag de dag steeds weer in diezelfde wond wroeten, met als gevolg dat zo’n wond onmogelijk kan helen. Een vraag waar ik mij vaak mee bezighoud, is hoe we ervoor kunnen zorgen dat die wonden langzaam littekens worden. Helen is ontzettend belangrijk. Nu zijn we als samenleving onszelf aan het beroven van de potentie tot helen die onze gemeenschappen te bieden hebben. 

Om te kunnen helen moeten we ons wel kwetsbaar opstellen. In die zin is kwetsbaarheid iets goeds. Er zijn op dit moment echter zoveel geweldstructuren die deze kwetsbaarheid tegenwerken. Wanneer men zich kwetsbaar opstelt, dan opent dat een intieme ruimte waarin nieuwe wonden kunnen ontstaan. Waar ik bang voor ben, is dat we daarom langzaam onze kwetsbaarheid helemaal niet meer kunnen, of willen, tonen. Mensen willen niet meer teleurgesteld worden, want dat doet ontzettend veel pijn. Het grootste obstakel dat ik zie voor een liefdevolle toekomst is de miskenning van onze wonden. Ik denk dat we veel meer kunnen beseffen wat onze wonden zijn en hoe deze worden veroorzaakt. Dat brengt ons dan uiteindelijk bij institutioneel geweld, iets dat zich bevindt op verschillende lagen. Wanneer we een beter idee hebben van onze wonden en hoe we gericht bezig kunnen zijn met helen, dan kunnen we langzaam maar zeker minder vanuit die wond spreken en voelen. Op die manier word je naar mijn idee voorzichtiger in het veroorzaken van nieuwe wonden.

Hoe heb je jezelf als spoken word-artiest ontwikkeld? Zocht je een manier om die wonden op een andere manier te kunnen uitdrukken? 

Ja, ik miste de gevoelswereld. Academische filosofie verzandt uiteindelijk toch vaak in een theoretische exercitie. Ik ben dan zelf ook wel echt anders filosofische essays gaan schrijven. Vaak gebruik ik nu persoonlijke anekdotes. Daarmee probeer ik aan te tonen wat het doorleefde element van mijn onderwerp is, waarom ik mij er dus mee bezighoud en waarom het onderwerp van belang is. Die ruimte heb ik geclaimd voor mijzelf. Ik schreef ooit een paper over Sara Ahmed en haar idee van ‘de socialiteit van pijn’. Ik schreef dat in een periode toen mijn moeder net was overleden. Ik heb toen veel voor haar gezorgd. Uiteindelijk heb ik daar voorbeelden uit kunnen halen, over hoe sociaal haar pijn was. Ik had zelf ook paniekaanvallen, omdat al haar pijn met mij gecommuniceerd werd, vooral zonder spraak. Dus Ahmeds theorie gaat ergens over; op dat moment sprak het heel erg tot mijn wereld. Dus er is zeker wel filosofie die zich bezighoudt met de gevoelswereld. En dat zijn dan ook de auteurs waar ik mij graag mee bezighoud. 

Ik gebruik ook vaak emotieve termen, want ik zie daar de meerwaarde van in. De manier waarop wij praten, is vrijwel altijd vanuit emotie. Ik denk dat daar ontzettend veel kennis in zit. Als ik ‘kadaverkamp’ zeg, dan spreekt dat tot de verbeelding. Vervolgens stel ik dat dan gelijk met achterstandswijken, favela’s en banlieues. Door die link uiteen te zetten, ontstaat er een nieuw gevoel. Het idee dat er kennis zit in het spreken vanuit emotie neem ik over van Audre Lorde. Helaas wordt het vaak nog niet gezien als kennis, omdat die ‘manier van spreken’ niet gezien wordt als kennisproductie binnen de academische filosofie. Spoken word is aan de andere kant juist heel erg gericht op de gevoelswereld van mensen. Gevoel op papier kunnen overbrengen is namelijk één ding, maar als er iemand voor je staat die in je gezicht staat te schreeuwen, of juist te fluisteren of te huilen, dan wekt dat een gevoel op bij mensen. Ik ben ook een specifiek soort spoken word-artiest. Je hebt verschillende soorten: sommige mensen zijn heel poëtisch, anderen meer abstract. Ik wil tijdens een voorstelling vooraan staan en het publiek echt recht in de ogen kijken. Dat is hoe ik alles wat ik voel, alles dat er ‘woekert’ in mij, overbreng. 

In mijn persoonlijke ontwikkeling ben ik momenteel veel bezig met mijn wonden en met het helen van die wonden. Dat proces kwam pas echt op gang afgelopen jaar, toen ik erachter kwam hoeveel wonden er nog open stonden uit mijn jeugd. Zo was ik continue op ‘de wereld daarbuiten’ en grote structureren gericht, om me maar niet op mezelf te hoeven richten. Dus ik huilde niet om mijn eigen wonden, maar alleen voor alle andere die ik om mij heen zag. Dat is wat ik tegenwoordig ook integreer in mijn optredens. Veel van mijn stukken gingen eerst alleen maar over ‘de maatschappij’. Natuurlijk is dat nog steeds een belangrijk thema, maar ik focus me nu meer op de link: welke wonden veroorzaakt de maatschappij bij mij? Het is een soort balans tussen persoonlijk voelen en maatschappelijk bewegen. Dat deze twee zaken met elkaar verweven zijn, is nu steeds meer centraal komen te staan in mijn poëtisch werk. Dat was eerst echt veel minder.

Ik wil tijdens een voorstelling vooraan staan en het publiek echt recht in de ogen kijken. Dat is hoe ik alles wat ik voel, alles dat er ‘woekert’ in mij, overbreng. 

Zou je meer kunnen vertellen over hoe je meer emotie en meer persoonlijke ervaringen hebt gebracht in je schrijven? Waar ben je als spoken word-artiest begonnen?

Ik ben begonnen bij het open podium Tapschrift in Nijmegen. Dat werd toen georganiseerd door dezelfde mensen die ook Mensen Zeggen Dingen organiseerden. Wanneer ze bij Tapschrift talenten zagen dan konden ze je doorsturen naar het grotere podium. Zo is dat voor mij begonnen. Maar ik worstel al een groot gedeelte van mijn leven met taal als medium om me in uit te drukken en daar vervolgens vaak op afgewezen te worden. Ik heb echter wel wat dingen opgestoken van deze worsteling, waardoor de taal nu een van mijn meest vertrouwde compagnons is om mezelf mee vorm te geven.

Wat ik aan jullie lezers zou willen meegeven is het volgende. Er zijn héél véél mooie woorden, er zijn zo veel mensen die goed kunnen schrijven, die prachtige beelden kunnen opwekken. Voor mij is de kunst niet het rijmen, hoewel ik wel het geluk heb dat ik van mijzelf al vrij ritmisch spreek. Voor mij is de kunst: oprechtheid. Dat is de kunst voor mij als mens, maar ook de kunst die ik graag op het podium wil brengen. Het is de kunst waar ik graag naar kijk én de kunst die ik graag lees. Ik wil het gevoel hebben dat ik een oprecht wezen voor me heb. Er is een overvloed aan woorden en we zijn van nature vrij creatieve wezens. Daarom vind ik mooie dingen generen niet zo indrukwekkend. Hetgeen dat me echt pakt – wat me écht raakt – is hetgeen dat me beweegt. Dan zie ik een mens voor me en ik zie wat diegene in haar eigenheid voelt. Ik voel dat ik me tot diegene moet verhouden omdat het niet slechts een plaatje is wat je me voorschotelt. Iets dat met heel het hart geschreven is, met het idee dat hier niets te verbergen valt, zal veel meer resoneren dan iets vlaks.

Natuurlijk is het oprecht kunnen zijn ook een vorm van een geprivilegieerde positie. Ik weet dat ik mensen om me heen heb waarbij ik deze kwetsbaarheid mag tonen. Als je dat niet om je heen hebt en je dus nergens heen kan met je gevoelens en onzekerheden, dan is het een heel ander verhaal. Het is voor mij wel de kunst die ik zelf continu probeer te brengen op het podium. Gewoon het lef om jezelf te laten zien. Daarin zie ik dus ook een link tussen spoken word en hiphop. Het draagt eenzelfde soort energie uit: mensen die zichzelf laten zien en hun ruimte claimen. Je hoeft niet te doen alsof je ‘beter bent dan anderen’; het heeft niets te maken met kwaliteit. Het gaat om het besef dat jij in ieder geval goed genoeg bent, als jezelf, om deze ruimte te betreden én jezelf te laten zien.

Ik schrijf dus niet het mooiste op wat ik kan bedenken, maar wat ik wil laten zien. Het gaat erom wat ik graag met jullie wil delen, zodat jullie mij leren kennen. Dat is wat ik graag aan anderen zou willen meegeven en het is ook meestal het begin van de workshops die ik geef: blijf alsjeblieft heel dicht bij wat je voelt. Je moet het natuurlijk wel veilig voor jezelf houden. Maar probeer ook te kijken waarom sommige dingen onveilig voelen. Het kan soms al heel empowering voelen om daarover na te denken en om dan toch te proberen om het te delen. Ik had dat bijvoorbeeld toen ik meer over mijn ervaring van ‘islamofobie’ ging spreken op het podium. Elke keer dat ik daarover sprak voelde dat ontzettend empowering, omdat ik het gevoel had dat ik het gesprek naar mijn hand zette. Dat was een heel ander gevoel dan wat ik krijg als ik witte mensen met elkaar zie discussiëren over een thema dat mijn leven aangaat. Ik wil graag die discussie betreden en mijn perspectief laten zien. Racisme gaat niet alleen over mij, racisme gaat ook niet alleen over zwarte mensen, of mensen van kleur. Dat vind ik zo sterk aan het verhaal van Aimé Césaire, het idee dat de kolonisator even goed geraakt wordt als de gekoloniseerde. Het is geen eenzijdig gesprek. Eenieder moet zich tot deze discussie verhouden en dat moeten we samen doen. 

Is die oprechtheid voor jou gelinkt aan de meer persoonlijke aspecten van je verhalen en optredens?

Deels. Er was altijd al veel ruimte voor mijn boosheid, voor mijn vragen en voor mijn nieuwsgierigheid. Nu voel ik echter pas ruimte voor mijn pijn en voor mijn trauma: voor de wonden. Ik relateerde die vorige drie, boosheid, vragen en nieuwsgierigheid, ook vooral aan zaken die buiten mij lagen. Ik dacht voornamelijk na over hoe ik tegenover die zaken stond. Nu merk ik dat ik het ook belangrijk vind om ruimte te geven aan wat het met mij als persoon gedaan heeft.

Het lijkt soms alsof oprecht zijn jou vrij gemakkelijk afgaat, in vergelijking tot veel anderen. Je benoemt dat je het ook moeilijk hebt gevonden om die oprechtheid te ‘kweken’. Hoe heb je dat uiteindelijk gedaan? 

Ik denk dus ook dat je jezelf kan verwonden, bijvoorbeeld door al dat geweld van ‘buitenaf’ te internaliseren. Dat merk ik bijvoorbeeld aan de aantal keren op één dag ik mezelf kan verwonden met negatieve gedachten. Ik als persoon sta natuurlijk niet los van de grotere structuren van geweld. Ook die gedachte haal ik uit filosofie. Het idee dat ik niet stop bij mijn huid. Er bestaat niet iets zoals een brug tussen de wereld en mij, die twee zijn onlosmakelijk met elkaar verweven. Dat betekent dat er veel zaken van ‘buiten’ iets met mij doen, en oprechtheid is voor mij een manier om daaraan recht te doen. 

Bovendien doe ik de ander ook geweld toe, wanneer ik diegene geen recht toe kan doen. We delen deze wereld met elkaar, dus ik moet me tot jou verhouden. Jij dringt je op in mijn bestaan dus ik kan niet om jou heen. Op die manier is er een bepaalde verhouding. En in plaats van tevoren te proberen te bepalen wie of wat de ander precies is, moeten we accepteren dat we dat simpelweg niet kunnen weten. Het feit dat iemand een Nederlander is, of een vrouw, zegt op zichzelf weinig specifieks. Ik kan daar wel ideeën over hebben, maar ik heb de ander nog niet gesproken. Voor dat gesprek moeten we ruimte maken denk ik: ruimte voor de ander om aan te geven hoe we hen recht kunnen doen. Dat is een bepaalde omgang met elkaar die we kunnen cultiveren, en die weg wilt blijven van het reduceren van de ander. 

Op die manier kan ik ook weer reflecteren op hoe ik met mezelf omga. Pas ik de waarde die ik hecht aan het de ruimte geven aan de ander ook toe op mezelf? Moet ik mezelf niet recht toe doen? In het ruimte geven aan de ander, maar ook aan mijzelf, staat oprechtheid voor mij centraal. Soms ben ik nog steeds niet compleet open over wat er precies op mijn hart ligt en daar voel ik me zwaar bij. Het kost zoveel meer negatieve energie. Daarom probeer ik dat steeds meer toe doen, oprechtheid uit te dragen. En ik merk hoeveel voordeel me dat biedt, hoeveel rust me dat biedt én hoeveel zelfvertrouwen me dat biedt. Hoe vaker ik dit doe, hoe lichter ik me voel. Bovendien hoeft de ander er niet altijd ‘iets’ mee, ik wil soms ook gewoon delen hoe ik mij voel bij iets. Soms is dat in de vorm van een gesprek en soms in de vorm van een optreden op het podium. En ik begrijp ook zeker dat niet altijd iedereen in elke situatie zichzelf helemaal blootgeeft. Maar ik merk wél dat het mij heel veel rust biedt, door te voelen dat vrijwel elk deel van mij waardig genoeg is om liefdevol benaderd te worden. En vooral in deze schizofrene wereld is het voelen van deze liefdevolle benadering zo ontzettend kostbaar. 

Ik kan daar wel ideeën over hebben, maar ik heb de ander nog niet gesproken. Voor dat gesprek moeten we ruimte maken denk ik: ruimte voor de ander om aan te geven hoe we hen recht kunnen doen.

Vaak reageren, redeneren en voelen mensen toch vanuit een net wat andere positie. Dat betekent niet dat ze de ander niet kunnen snappen – of in ieder geval kunnen proberen te begrijpen vanuit welke positie de ander denkt – maar simpelweg omdat een ander gewoon jou niet is. Het is daarom zo belangrijk dat je enerzijds je eigen plek claimt – jezelf recht toe doet – en, anderzijds, daarin niet uitdraagt de ander te willen overreden. 

Het hoeft niet ten koste van de ander, want deze ruimte is van ons allebei. In sommige ruimtes kan men ook bij de ‘ingang’ een soort onderhandeling hebben gedaan over wie er in die ruimte de ruimte krijgt en wie er even een stap terug zet. Stemmen vanuit bepaalde dominante posities zijn veelal de norm, dus soms is het goed wanneer je dat actief probeert te corrigeren. Maar er is geen onderhandeling die moet gelden voor alle ruimtes – die universeel is. Ik vind dat we juist af moeten van iets vooraf willen bepalen wat in alle gevallen geldig zal zijn, en dat is denk ik een heel dekoloniaal gedachtegoed. Ik ben voorstander van het idee dat een selecte groep in zijn eentje de structuur niet van tevoren mag bepalen, maar dat we samen overleggen hoe we iets vormgeven waarin we als gelijken (maar niet hetzelfde) kunnen participeren.

We staan in relatie tot elkaar en daarom moeten we de onderhandeling aangaan. In plaats van dat bepaalde mensen vanuit een bepaalde positie de dynamiek van de ruimte van tevoren bepalen, moeten we het erover hebben hoe we die dynamiek kunnen openbreken. Dat betekent dat we constant moeten overleggen en onderhandelen over elke ruimte. Wanneer je met een grote groep mensen bent is het belangrijk oog te hebben voor welke dynamieken er meespelen en waarom. Vanuit daar kan je vervolgens de onderhandeling aangaan. Dan kan er gezegd worden dat men het belangrijk vindt actief ruimte te geven aan stemmen die nauwelijks gehoord worden omdat ze historisch gemarginaliseerd zijn. Bovendien is het ook belangrijk dat dergelijke onderhandelingen niet aan elkaar gelijk staan. Soms hebben witte mensen bijvoorbeeld het gevoel dat er geen ruimte is voor hen in bepaalde BLM-omgevingen, of wanneer mannen denken dat ze niet mogen participeren in bepaalde vrouwengroepen. Volgens mij is dat niet eenzelfde soort interventie als wanneer we gemarginaliseerde groepen centraal stellen. Ik denk dat dat naast elkaar kan bestaan en dat dat ook ligt aan het type ruimte. Maar dan ben ik nu zelf eigenlijk alweer aan het structuren, terwijl ik juist wil zeggen dat het belangrijk is om zoveel mogelijk ruimtes daarvan te verlossen.

Een belangrijk aspect dat daarbij komt kijken is wie er mee mag doen aan de vergadertafel. Een van de grootste problemen is dat er nu vaak een bepaalde groep de onderhandeling doet, waarbij anderen worden buitengesloten. Daarnaast zorgt die onderhandeling er vervolgens ook voor dat bijvoorbeeld mijn stem, doordat ik niet betrokken was bij de onderhandeling, niet wordt meegenomen in de besluitvorming. Daarom ga ik bijvoorbeeld niet met mensen die alt-right groepen steunen in debat. Wanneer iemand een mening heeft die mijn bestaansrecht in het specifiek, of het intellect van mensen van kleur in het algemeen, ter discussie stelt, dan heb ik al niet mogen meepraten over de voorwaarden van dat gesprek. Ik kan en wil zelden ruimtes betreden waarin vooraf bepaald is dat dergelijke standpunten geponeerd mogen worden als onderdeel van debat.

Ik mag blijkbaar de ruimte betreden, maar ik kan me er niet thuis in wanen.

Je benadrukt het belang van ruimtes waarin we kunnen onderhandelen. Zoals je zegt, zijn er vaak ruimtes waar je onderdeel van bent, maar waar de onderhandeling al heeft plaatsgevonden voordat jij er was. Hoe ga jij daarmee om? 

Dat ligt eraan. Wanneer een onderhandeling ‘goed’ werkt, dan zou er in principe niemand bij voorbaat uitgesloten mogen worden. Maar het gebeurt vaak genoeg dat iemand aangeeft te merken uitgesloten te zijn, omdat diegene niet aanwezig was voor de onderhandeling. Je ziet nu, denk ik, dat steeds mensen ruimtes betreden, waarin ze daarvóór niet welkom waren. Zij moeten dan nog steeds handelen op basis van voorwaarden, die geen rekening houden met hun positie. Deze mensen moeten dan aangeven dat zij ook mensen zijn, maar er bestaat een heel discours dat hen – en vooral die heronderhandeling – van die ruimtes wil uitsluiten… De enige legitieme reden voor uitsluiting is wanneer iemand uitgesproken is over het feit dat diegene geweld zal gebruiken. Geweld moet je, naar mijn idee, altijd vetoën. 

Er zijn nog genoeg ruimtes waar een onderhandeling historisch heeft plaatsgevonden gebaseerd op geweld. Die worden nu meer en meer opengesteld voor de mensen die uitgesloten waren, maar de originele onderhandeling zelf is niet aangepast. Ik mag blijkbaar de ruimte betreden, maar ik kan me er niet thuis in wanen. Ik kan daarin niet floreren, omdat de voorwaarden waarop deze ruimte berust, mij nooit hebben meegenomen. Er zit geweld tegen mij in verweven. Daarom is het belangrijk dat we die voorwaarden opnieuw samen vaststellen. Daar is een ontzettende machtsdynamiek bij betrokken en veel mensen zint het ook niet om opnieuw over die voorwaarden na te denken. Maar dat is volgens mij wel wat we continue moeten doen, in iedere ruimte en in iedere relatie. Men moet de ruimte krijgen om aan te geven dat deze relatie gegrond is in voorwaarden waar diegene niet aan deel heeft kunnen nemen. 

Het lastige is – en zo blijf ik terugkomen bij het idee van wonden – dat die heronderhandelingen zo worden bemoeilijkt door de wonden waar iedereen mee rondloopt. Wanneer je zo beschadigd bent door het systeem waarin je leeft, dan wordt het heel lastig om die onderhandeling in de vorm van een rustig gesprek te houden. De (her-)onderhandeling zoals ik deze net voorstelde is eigenlijk een soort ideaaltype. In de werkelijkheid werkt het gewoon niet zo, want we lopen rond met ontzettend veel wonden, overtuigingen en belangen. Mensen hebben eigenlijk gewoon hulp nodig. En dan heb ik het niet alleen over zwarte mensen, of gemarginaliseerde mensen. Ik denk dan ook aan mensen die leven in een situatie van armoede, of je corporate kapot werken. Dit schizofrene systeem laat menig mens verwond achter. Mensen betreden de onderhandelingstafel vanuit al die wonden. Hoe ga je dan een vruchtbaar gesprek voeren? Hoe ga je zo’n gesprek kunnen voeren als zoveel trauma, zoveel leed en zoveel wonden meespreken in het gesprek?

Wanneer ik dus zeg dat we dat gesprek, die onderhandeling, constant moeten aangaan, bedoel ik óók dat we oog moeten hebben voor de situatie van waaruit mensen dat gesprek moeten betreden. Alleen op die manier kunnen ook deze mensen het gesprek voeren vanuit ‘hun oprechtheid’. Oprecht zijn gaat gemakkelijker wanneer er je geen, of minder, geweld wordt aangedaan. De reden dat oprechtheid voor mij makkelijker gaat, is omdat ik er tot bepaalde mate los van gekomen ben, door bijvoorbeeld theoretisch opgeleid te zijn. Deze vergadertafels moeten we echter niet voorstellen als letterlijk tafels waaromheen we met elkaar spreken in dezelfde taal en goed geformuleerde argumenten aandragen. Naar mijn idee is het eerder een ruimte waar mensen kwetsbaar zijn, en de drang de ander in al hun kwetsbaarheid recht te doen centraal staat.

Hoe stel je je die ruimtes voor? Er zijn verschillende ruimtes waar mensen wel of niet aan kunnen deelnemen op basis van voorwaarden waarover onderhandeld kan worden. Vaak bestaat er ook een hiërarchie tussen die ruimtes. Als een ruimte dusdanig ingericht is, dat bepaalde stemmen op fundamenteel niveau niet binnen kunnen treden, dan blijkt het vaak lastig om die dynamiek te doorbreken. Hoe sta jij daar tegenover?

Wat ik hier schets is natuurlijk een ideaalbeeld: zo zou ik het graag willen zien. Het klopt dat tegenwoordig we vooral ruimtes hebben waar de onderhandeling al heeft plaatsgevonden, en waar veel mensen fundamenteel niet betrokken zijn in die ruimte. Gelukkig is daar verzet tegen. Mensen zoals ik op het podium, of mensen in de academie, zijn hun plek aan het nemen. Op die manier vechten deze stemmen zich een weg in het publieke debat. Juist door de gaten in het systeem is het mogelijk om deze te veranderen. Dit systeem kan nooit alomvattend zijn, want dan zouden we bijvoorbeeld dit gesprek nu niet kunnen hebben. Ook dit gesprek is onderdeel van een heronderhandeling. Een aantal ruimtes zijn aan het veranderen, ook al is dat niet altijd direct een positieve verandering. Dat laatste kan je bijvoorbeeld zien aan hoeveel ruimte we tijdens de verkiezingen hebben gegeven aan gewelddadige fascistische partijen en gedachtegoed. Dus er zijn nog veel ruimtes die gebaat zouden zijn bij een heronderhandeling, maar er zijn genoeg stemmen die zich proberen te injecteren in dat gesprek. 

We moeten proberen al die relaties te doorbreken waarin er heel duidelijk hiërarchieën aanwezig zijn en waarin dus structureel bepaalde stemmen uitgesloten worden. Dat is de beweging waaraan ik zou willen bijdragen. En daarbij kunnen we nooit in de kern de stem van geweld toelaten. Dat betekent niet dat je door gebruik van geweld meteen uitgesloten bent van het gesprek. Het betekent wel dat het gebruiken van geweld zelf is uitgesloten. Het gaat erom dat we geweld niet kunnen toelaten. Als ik nadenk over de gevolgen van geweld, al dat leed en die wonden… Dan denk ik: mensen kunnen helemaal niet tegen geweld. Het is toch absurd? Als mensen geweld ondervinden dan krijgen ze trauma’s, lichamelijke verschijnselen van paniek en angst, problemen met hechting en vertrouwen, agressiviteit en onzekerheden. Waarom is geweld dan zo’n wezenlijk onderdeel gemaakt van ons systeem? Volgens mij worden we daar super ongelukkige wezens van.

Het idee is dat we een wezenlijke stem geven aan meerdere mensen. We zijn allemaal wezenlijk onderdeel van deze wereld, dus laat dan ook iedereen participeren om een ruimte te maken voor ons samen. Dit klinkt alweer super ideaal [Lev grijnst].

Een noodzakelijk idealisme misschien?

Ja, het moet zo: of samen, of niet. Je kan nu de gevolgen zien van wat er gebeurt als we het niet samen doen en dat gaat echt niet de goede kant op. Zo min mogelijk geweld, leed en dood – dan kunnen we iets creëren dat leefbaar is. Een omgeving waarin mensen kunnen en mogen floreren.