Romeinse reflecties uit het proseccopaleis – In den vreemde

Een inkijkje in een tiendaagse masterclass op het Koninklijk Nederlands Instituut te Rome

‘Aha!’ weerklonk een licht spottende stem over de rijkelijk gedekte tafel, ‘Oleanders! Dat zijn dus ongelóóflijk giftige bloemen. Eén van de giftigste soorten ter wereld. Enkele jaren geleden is hier nog een hele groep op de eerste hulp beland omdat een of andere onbenul het briljante idee had ze door de risotto te doen.’ Dat waren de eerste woorden die de directeur van het Koninklijk Nederlands Instituut te Rome (KNIR) had gesproken sinds hij enige tijd zwijgend tegenover mij in de foresteria aan tafel had gewacht tot iedereen had plaatsgenomen en we het eten hadden uitgeserveerd – een traditionele Italiaanse dis, door ons bereid voor de directeur en de professor als dank voor de prachtige masterclass die ze voor ons hadden verzorgd en nu bijna ten einde liep.

Het Koninklijk Nederlands Instituut in Rome

Een stilte viel over de tafel, hier en daar werd voorzichtig gelachen, en iedereen keek enigszins beduusd naar de weelderige felgekleurde bloemen waarmee ik de tafel in de volle lengte uitbundig had gedecoreerd. Mijn handen plakten. Ze zaten onder de melkkleurige substantie die de plant had afgescheiden toen ik de bloemen in alle haast had geplukt. In een split second probeerde ik het gezicht van de directeur te peilen, maar het was onmogelijk te zeggen of hij een grap maakte. Mijn vragende blik ketste af op zijn permanente zweem van ironie die ik inmiddels wel van hem gewend was. Wat waren de opties? Het was overduidelijk dat hij met zijn uitspraak maximaal theatraal effect beoogde (hij zat immers al geruime tijd aan tafel, waarom had hij niet eerder iets gezegd?) en het was niet uitgesloten dat hij ons met onze botanische onkunde wilde confronteren (hij liet geen kans onbenut om ons op ons nummer te zetten), dus ik achtte de kans groot dat hier sprake was van een schromelijke overdrijving. Om me niet te laten kennen bleef ik daarom rustig zitten en hield mijn gezicht strak in de plooi, terwijl ik mij met lichte paniek afvroeg of ik nou wel of niet het eten had aangeraakt met mijn plakkerige handen. Tot mijn verontrusting zag ik later dat hij de onschuldig ogende oleanders die tussen ons in stonden nog voor de primo van tafel haalde.

Een Oleander

Oleanders, zo bleek na het diner, zijn inderdaad heel giftig. Na mijn nieuwsgierigheid de hele avond te hebben bedwongen wierp ik voor het slapengaan enigszins verontrust nog snel een blik op Wikipedia: De Nerum Oleander is een rijk vertakte, bossige, 2-6 meter hoge struik of boom die giftig melksap bevat in alle vegetatieve delen. De bladeren bevatten flavonoïden en een groot aantal giftige verbindingen die bij inname het maagdarmstelsel, het hart en het centrale zenuwstelsel kunnen aantasten. Honderd gram van de plant zou voldoende zijn om een paard te doden. Dit was niet heel geruststellend. Een second opinion van de Engelstalige pagina maakte het helaas niet veel beter: The gastrointestinal effects can consist of nausea and vomiting, excess salivation, abdominal pain and diarrhea that may contain blood. Cardiac reactions consist of irregular heart rate. Extremities may become pale and cold due to poor or irregular circulation. The effect on the central nervous system may show itself in symptoms such as drowsiness, tremors or shaking of the muscles, seizures, collapse, and even coma that can lead to death. Tsja. Duizelig was ik zeker. En buikpijn had ik ook. Maar dat had net zo goed met het copieuze maal en de overvloedige hoeveelheid wijn en limoncello te maken kunnen hebben…

“Tsja. Duizelig was ik zeker. En buikpijn had ik ook. Maar dat had net zo goed met het copieuze maal en de overvloedige hoeveelheid wijn en limoncello te maken kunnen hebben…”

Dood ging er natuurlijk helemaal niemand, maar dat oleanders giftig zijn vergeet ik nooit meer. Het is één van de wijze lessen die ik gedurende mijn verblijf in de zomer van 2019 aan het KNIR heb geleerd, een broodnodige aanvulling op mijn beperkte praktische intelligentie die na enige jaren filosofiestudie een armzalige toestand had bereikt. Dit verblijf werd in eerste instantie echter niet gelegitimeerd door botanische experimenten, maar stond geheel in het teken van de masterclass Werken in de (geestes)wetenschap. Met een groep masterstudenten, promovendi en volwaardige academici – afkomstig uit velerlei disciplines – hebben we tien dagen lang in intensieve sessies de competenties van een goede geesteswetenschapper besproken en belangrijke thema’s die hierbij een rol spelen in kaart gebracht. Dit alles vond plaats onder auspiciën van professor Frits van Oostrom: voormalig president van de KNAW, samensteller van de Canon van Nederland en gelauwerd academicus wiens alom geprezen studies naar de Middelnederlandse letterkunde gretig aftrek vinden bij het grote publiek. Gedurende die tien dagen werd hij terzijde gestaan door de directeur van het instituut, professor Harald Hendrix, die ons op gezette tijden van wijs advies wist te voorzien en al snel populair werd toen hij over een schier onuitputtelijke voorraad prosecco en champagne bleek te beschikken die hij maar al te graag met ons wilde delen.

Natuurlijk had dit alles ook prima plaats kunnen vinden in een bedompte bezemkast op de universiteit, maar de ambiance van het instituut had een onbeschrijflijke meerwaarde. Het neo- renaissancistisch pand omgeven door dito tuin mét fontein, gelegen aan het stadspark Villa Borghese, met marmeren vloeren, wanden vol boeken, schilderijen en mozaïeken, een prachtige klassieke bibliotheek en een entree vol statige standbeelden inclusief een plechtig staatsieportret van onze koning, maakten je direct duidelijk dat het menens was. Dit was nog eens wat anders dan een grijsgrauwe geestdodende glansloze flat van meer dan twintig verdiepingen (hoezo ivoren toren?). Dit had allure, stijl, grandeur! Ja, je voelde je zowaar underdressed wanneer je bij aankomst in je korte broek op teenslippers je rolkoffer over het marmer voortsleepte. Bij de eerste de beste gelegenheid werd je dan ook in niet mis te verstane bewoordingen duidelijk gemaakt dat alleen toeristen in een korte broek rondlopen. Ondanks dat het de hele week meer dan dertig graden zou worden had ik om onbegrijpelijke redenen gelukkig ook een lange broek meegenomen, grazie Dio!

Voor de context enkele historische feiten: het Institutum Neerlandicum is het oudste en grootste van de vijf Nederlandse Wetenschappelijke Instituten in het Buitenland (NWIB).[1] Opgericht in 1904 had het in eerste instantie tot taak documenten uit de Vaticaanse archieven die betrekking hadden op de Nederlandse politieke en religieuze geschiedenis nader te onderzoeken. Sinds 1933 zitten ze in het huidige gebouw, dat door niemand minder dan Mussolini is geopend. (Saillant detail: dit is op video vastgelegd waar we enkele niet nader te identificeren Nederlandse staatslieden en notabelen iets te enthousiast de fascistische groet aan de Grote Leider  zien brengen.[2]) Al snel werd dit onderzoeksterrein echter uitgebreid naar de geesteswetenschappen tout court, met de nadruk op kunstgeschiedenis, archeologie en oudheidkunde. Na de Tweede Wereldoorlog heeft het instituut bovendien een belangrijke rol gespeeld in het bestendigen van de wetenschappelijke en culturele banden tussen Nederland en Italië. Inmiddels is het uitgegroeid tot een florerend academisch bolwerk: er worden het hele jaar door vele cursussen gegeven, er worden bursalen uitgereikt aan studenten en promovendi die hier voor langere of kortere tijd op het instituut onderzoek kunnen doen en zelfs kunstenaars wordt hier een plaats geboden om te werken en inspiratie op te doen. Een intellectueel kuuroord van de eerste orde.[3]

Ik was dus één van de uitverkorenen die aan een dergelijke cursus mocht deelnemen – opnieuw mocht deelnemen zelfs, in de winter van 2018 heb ik daar reeds een cursus gedaan – en zoals mijn laudatio vol superlatieven al aangaf was het ook dit keer een groot succes. Zoals gezegd bespraken we de vaardigheden van de goede geesteswetenschapper, waarbij de vraag wat een geesteswetenschapper nou eigenlijk tot geesteswetenschapper maakt voor het gemak even terzijde werd geschoven. Frits – ik mag inmiddels Frits zeggen – had van tevoren zeven kerncompetenties vastgesteld: exact, taalvaardig, erudiet en smaakvol, multimediaal, cultuurhistorisch bewust, verleidelijk, en verantwoordelijk – een lijst waarvan al snel duidelijk werd dat deze geenszins definitief is, maar waarvan bij nadere beschouwing net zo min iets te schrappen viel. Bovendien had hij ons van te voren een lees- en kijklijst opgestuurd met een uitbundige hoeveelheid materiaal aan de hand waarvan we de competenties konden bespreken. Deze lijst betrof auteurs waarvan Frits veelal dacht dat dit voorbeeldige geesteswetenschappers waren.

Een beknopt overzicht: bij de vaardigheid exact bespraken we onder andere data-fetisjist en verlichtingsadept Steven Pinker, die inderdaad nogal van de cijfertjes is (gezamenlijk moesten we concluderen dat dit ook gelijk de enige vaardigheid is waar hij in uitblinkt). Voor taalvaardig lazen we een buitengewoon sterk artikel van een letterkundige en een wetenschapshistoricus (Franco Moretti en Dominique Pestre) die een ontluisterende statistische analyse gaven van het taalgebruik van de jaarverslagen van de Wereldbank door de jaren heen, waarmee ze lieten zien wat voor desastreuze consequenties slecht taalgebruik kan hebben. Voor erudiet en smaakvol bespraken we de bekende Very Short Introduction serie van Oxford University Press, die je in staat stelt om over alles net niks te weten. Bezien vanuit een encyclopedische traditie krijgt de serie echter een andere rol die wellicht waardevoller is dan men op het eerste gezicht zou denken. Voor Multimediaal werden de digital-humanities onder de loep genomen, een stroming die zo veel mogelijk moderne technologie wil inzetten om onderzoeksmateriaal te verzamelen en te analyseren. Dit bleek voor velen een heet hangijzer, maar speelt op onze faculteit wellicht (nog) niet een hele grote rol.

Bij cultuurhistorisch bewust kwam econoom Deirdre McCloskey ter sprake, die in kloeke boekwerken op indrukwekkende wijze laat zien hoe haar vakgebied is ingebed in een enorme sociaal-culturele traditie, maar opvallend genoeg toch een vrij stereotiep beeld van onze zeventiende-eeuwse ‘koopmans- en dominee-cultuur’ weet neer te zetten. Bij de competentie verleidelijk bespraken we eerst het geval Stephen Greenblatt, die zijn vakgebied verloochent in extreem speculatieve pseudo- wetenschappelijke bestsellers. Een duidelijk gevalletje van té verleidelijk. De Britse classica Mary Beard bleek ons te laten zien hoe je wél op een academisch verantwoorde manier je discipline bij het grote publiek aan de man kan brengen. Haar boeken en documentaires geven een verleidelijk inkijkje in de antieke wereld, maken deze zelfs relevant voor vandaag de dag, maar zonder afbreuk te doen aan de wetenschappelijke status questionis.

Tot slot beloofde de laatste competentie verantwoordelijkheid een heikel punt te worden. Immers, hoe verantwoordt de geesteswetenschapper zijn door het grote publiek veelal als nutteloos afgedane bezigheden en interesses? Onder andere aan de hand van Marta Nussbaum (Not for Profit) wist Frits ons minderwaardigheidscomplex enigszins te temperen: daar waar dokters ons slechts in leven houden, zijn het veelal de geesteswetenschappers die dit leven pas de moeite waard maken. Ze laten de diepte van het alledaagse zien, bevragen hiermee op kritische wijze de status quo en bieden zo weerstand aan een alomtegenwoordige doel-middel rationaliteit door zowel de intrinsieke schoonheid als absurditeit van onze wereld bloot te leggen. Maar hierin schuilt óók een verantwoordelijkheid jegens de mensen waar de humaniora uiteindelijk haar naam aan danken – intellectuele zelfbevrediging, hoe verleidelijk ook, is haar wezen uiteindelijk vreemd. Aldus Frits.

Voor de enigszins gemotiveerde en geëngageerde student zijn dit wellicht welbekende platitudes. Wat de gesprekken op het KNIR echter bijzonder maakten was niet zozeer wat er werd besproken, als wel hoe dit werd gedaan. Omdat we dag in dag uit met elkaar doorbrachten, en we wisten dat we slechts een ruime week de tijd hadden, ontstond er binnen de kortste tijd een hele hechte en vertrouwde sfeer, waarin zowel persoonlijke ervaringen konden worden uitgewisseld als op het scherpst van de snede kon worden gediscussieerd. Het enthousiasme waarmee Frits zijn passie voor de wetenschap over ons uitstortte was bovendien bijzonder aanstekelijk. Vol elan vertelde hij de ene anekdote na de andere, las voor of reciteerde gedichten, liet ons inspirerende filmfragmenten zien en bestookte ons met een overdaad aan leestips. Bij ieder thema had hij een keur aan relevante boeken uitgestald, allemaal afkomstig uit zijn privébibliotheek waarvan hij een substantieel deel had laten overvliegen. Omgekeerd vroeg hij ook ons voortdurend om tips – zich overduidelijk bewust van de generatiekloof, wilde hij maar al te graag weten waar wij ons mee bezig hielden – die hij dan vaak nog diezelfde avond bestudeerde om hier vol enthousiasme de volgende dag op terug te komen. Er heerste met andere woorden een enorm vruchtbaar intellectueel klimaat.

“Intellectuele zelfbevrediging, hoe verleidelijk ook, is haar wezen uiteindelijk vreemd”

En dat geeft te denken. Voordat ik verzand in romantisch gezwijmel over de Eeuwige Stad of alle gastronomische hoogtepunten van de week beschrijf (dat waren er veel), is het misschien raadzaam om hier in wat concluderende gedachteflarden bij stil te staan. We zijn immers inmiddels gewend dat ons publieke debat – waar een stupide tirannie van het eigen gelijk hoogtij viert – is gespeend van ieder soort intellectualisme. Echter, zelfs op de universiteit lijken de voorwaarden voor een dergelijk intellectueel klimaat soms op losse schroeven te staan. Daarmee bedoel ik niet dat er op de academie geen intellectueel werk zou worden verricht, integendeel. Echter, de toenemende bureaucratisering van de universiteit, in combinatie met de specialisering en werkdruk bij onderzoekers en docenten én een pragmatisch ingestelde prestatiedruk onder studenten, lijken toewijding, geestdrift en intellectuele bravoure soms in de weg te staan. De liefde voor het vak lijkt bij docenten af en toe bekoeld en derhalve bij studenten niet te worden aangewakkerd. Om mij heen, niet in de laatste plaats bij mij zelf, bespeur ik bovendien vaak een air van ironie en cynisme wat met onverholen trots als modus vivendi wordt uitgedragen – een attitude die ieder oprecht en persoonlijk engagement de kop indrukt. Passie is een vies woord geworden, iets voor naïeve mensen, en pretentie staat niet meer gelijk aan ambitie, maar aan elitair snobisme.

Natuurlijk bestaat hier het gevaar van een nostalgische zoektocht naar een verloren tijd. Men denke aan Hegel, Schelling en Hölderlin die als huisgenoten in het Tübinger Stift elkaars deur platliepen, onstuimige bacchanalen organiseerden en dweepziek in beschonken toestand Sophocles en Homerus reciteerden, om maar iets te noemen. Maar ik heb het hier niet over dat soort zeldzame vormen van geconcentreerde genialiteit. Die dwingt zijn eigen bestaansvoorwaarden immers wel af. Het gaat mij veel meer om een atmosfeer die enthousiasmeert in plaats van verlamt; die een onverzadigbare honger naar kennis aanwakkert in plaats van afschrikt; een vrijplaats waar idealen ruim baan krijgen en een geromantiseerde obsessie met obscure ideeën en denkers niet uitgelachen wordt, maar de norm is. Een plek waar docenten hun studenten inwijden in de kunst van hun discipline; waar professoren school maken, sparsessies houden en polemieken uitlokken; waar ze lesgeven alsof er iets op het spel staat, omdát er iets op het spel staat.

Wellicht mag ik niet klagen. Wanneer bovenstaande omschrijving ergens nog van toepassing is, dan is het wel op onze faculteit. Voor wie hier echter in volle teugen van wil genieten kan ik een academische retraite aan het KNIR van harte aanbevelen. Dit proseccopaleis biedt een prachtige gelegenheid om een verloren gewaand academisch ideaal, dat wellicht nooit echt heeft bestaan, toch nog op uitzonderlijke wijze te beleven.


[1]      De andere vier zitten in Athene, Caïro, Florence en Sint-Petersburg.

[2]      https://www.youtube.com/watch?time_continue=1&v=_3L9xgpMp3g

[3]      Voor de geïnteresseerden in zo’n cursus: je verblijf is gratis en je vliegkosten worden door de faculteit vergoed.