Against English (boek) – recensie

‘Een achterhoedegevecht’ noemde een manager bij de uitgever Against English. ‘Geboren uit verzet’ noemen de inleiders het boek zelf, tegen ‘de opmars van het Engels’. Daarmee krijgen we ferm ingeprent dat het Engels en het Nederlands in een oorlog verwikkeld zijn, waarin de auteurs van de bundel soldaten zijn. Een militair conflict op leven en dood of op straffe van onderwerping. Een oorlog waarvan we de verschillende fasen kunnen bestuderen – of de moraal van zijn soldaten.

Een bonte verzameling van 26 essays moet de lezer van de waarde van het Nederlands overtuigen, of minstens wapenen tegen het oprukken van het Engels. Nee, niet het Engels, maar het ‘Globish’ zoals het in de bundel consequent heet. Want die taal bedreigt onze universiteiten, onze democratie, de rechtsstaat, de Nederlandse manier van zakendoen, werkelijk ons hele samenleven.

Alhoewel, niet alle soldaten zien het Engels als een existentiële dreiging. Zij maken er een punt van dat het Engels onze manier van vlierbessensap drinken op een terras bedreigt, dat het mooie woorden als ‘flikflooien’ verdringt, of – en dit is de beschuldiging die het meest weerklinkt – dat het ‘nuance’ frustreert. Dat klinkt al een stuk minder heftig. Ook de ondertitel ‘pleidooi voor het Nederlands’ wijst op verwarring, want wie zich verzet tegen het Engels is niet noodzakelijkerwijs voor het Nederlands, en wie voor het Nederlands is is niet noodzakelijk tegen het Engels. Erger nog, er zijn zelfs deserteurs in de rangen. Zo schrijft een van hen: “[N]iets wijst erop dat de taal serieus in gevaar is.” Na een paar hoofdstukken vraagt de lezer zich af wat er nu werkelijk op het spel staat.

Dat gevoel van verwarring moet nog sterker zijn voor de lezer die niet aan een faculteit der geesteswetenschappen werkt. Want maar liefst twaalf van de betrokken essayisten werken daar en in meer dan de helft van de essays krijgt de universiteit bijzondere aandacht. Wie niet dagelijks onder de professoren is, blijft achter met de indruk dat de existentiële bedreiging van het Engels vooral betrekking heeft op de opleidingen Nederlands.

Erger wordt het wanneer het verdriet van de schrijvers om het gebrek aan liefde voor hun taal omslaat in wrok. Dan slaat de verwarring toe die inherent is aan iedere oorlog en komt het tot friendly fire (het Nederlandse leger hanteert, om verwarring op het slagveld te voorkomen, Engelse begrippen). De Nederlander die zich op de werkvloer aan het Engels waagt is dan laf, fantasieloos en verloochent zichzelf. Medeauteurs die schrijven over de moeite die zij zich getroost hebben om het Nederlands machtig te worden, krijgen in een volgend hoofdstuk te horen dat de finesses van een tweede taal voor altijd buiten hun bereik zullen liggen. De Nederlander moet zich daarentegen spiegelen aan de chauvinistische Fransoos of de trotse Italiaan, want hun weigering het Engels te hanteren moet de Nederlander tot voorbeeld dienen. Het dedain druipt in die passages van de pagina’s.

Geen plan van aanval overleeft het eerste contact met de vijand, luidt een bekend stuk militaire wijsheid. Dat lijkt ook hier het geval. Want naast het vriendschappelijke vuur valt vooral de herhaling van zetten op. Was er een plan of taakverdeling dan is die in de schrijfstrijd verloren gegaan. Zo moet de lezer drie keer horen dat de Nederlandse natuurwetenschapper Simon Stevin omstreeks 1585 het woord wiskunde schonk aan de Nederlandse taal. Vijf keer krijgt de lezer te horen dat men in Amsterdam toch echt te vaak in het Engels wordt aangesproken. Een uitgebreide vergelijking tussen Engels en Latijn als lingua franca krijgt de lezer twee keer integraal voor de kiezen.

Zo blijft van de militaire metaforen in de bundel, die van het ‘achterhoedegevecht’, het meest hangen. Een strijd die al verloren is; een verwarde strijd om een bevoorrechte positie die het Nederlands misschien nooit echt heeft gehad. Wellicht is het simpelweg zo dat de Nederlanders hun taal hebben gewogen en haar te licht hebben bevonden. Niet omdat bevlogen docenten Nederlands niet genoeg tijd besteden aan werkwoordspelling en W.F. Hermans, maar omdat er in de wereld meer is dan de taal die de woorden ‘korst’ en ‘swaffelen’ voortbracht.