Hoe schizofrenie zich redt (boek) – recensie

Hoewel ‘waanzinnig’ een overwegend positieve connotatie heeft, wordt ‘waanzin’ veelal gebruikt om aan te geven dat iets geen goed idee is. Daarnaast kan ‘waanzin’ ook verwijzen naar een psychische staat die meestal begrepen wordt als onwenselijk, abnormaal en ziek. Hoe schizofrenie zich redt plaatst waanzin in een ander licht, namelijk ook als productief in plaats van enkel destructief. Aan de hand van een bespreking van Deleuze en Guattari’s discussie met Freudiaanse psychoanalyse laat Moyaert zien hoe we waanzin ook op deze positieve manier kunnen begrijpen. Een tweede inzet is therapeutisch, wat wil zeggen dat Moyaert zich afvraagt welke handelingen waanzin gezonder kunnen maken en of er een gezondheid in de waanzin mogelijk is. De waanzin die wordt besproken in Hoe schizofrenie zich redt is die van een schizofrene problematiek, zoals naar voren komt bij de (in de literatuur veel besproken) psychiatrische patiënten Wolfson en Schreber. In beide gevallen zijn de patiënten gediagnostiseerd met schizofrenie en hebben een eigen manier gevonden om zich door de werkelijkheid te bewegen. Wolfso doet dit door het vervormen van taal aan de hand van klanken, door hemzelf uiteengezet in Le Schizo et les Langues, terwijl Schreber zichzelf staande houdt door zijn problematiek te verschuiven naar God. Schreber gelooft dat hij uitverkoren is door God, een geloof wat hem in staat stelt de vele beproevingen die op zijn pad komen te doorstaan. Deze overlevingstactieken laten zien, aldus Moyaert, hoe schizofreen gedrag meer is dan enkel een gevecht met het leven, dat waanzin in staat is tot meer dan herstel naar een eerdere staat van organisatie. De schizofreen zou namelijk in staat zijn om zich terug te trekken van eerdere organisaties en nieuwe connecties creëren. Dit perspectief op waanzin is gebaseerd op, en vereist een begrip van, ‘het lichaam zonder organen’, zoals besproken in L’Anti-Oedipe door Deleuze en Guattari.

Na een algemeen overzicht van het gehele boek, gaat Moyaert in het tweede hoofdstuk in op de meest voorkomende negatieve bepalingen van waanzin in psychiatrie en psychoanalyse. Deze bepalingen benaderen waanzin als beperking of algemene vermindering van mogelijkheden van de patiënt. Moyaert bespreekt specifiek hoe deze bepalingen zowel cognitief als therapeutisch tekortschieten, en waarom psychoanalyse het verdient om afzonderlijk behandeld te worden. Negatieve bepalingen zouden ten eerste cognitief falen omdat zij de problematiek van waanzin niet inzichtelijk maken; een opsomming van symptomen leidt tot een diagnose maar verklaart niet hoe zij onderling samen zouden hangen. Daarnaast falen negatieve bepalingen therapeutisch gezien omdat zij een beeld creëren van waanzin waarin het gelijkgesteld wordt aan lijden en machteloosheid, misère en angst.

Het derde hoofdstuk bespreekt de met schizofrenie gediagnostiseerde Wolfson. Wolfsons handelingen zijn, in plaats van enkel handelingen uit hulpeloosheid, manieren van omgang met – en bescherming tegen – de wereld. Paranoïde en defensieve protocollen zijn er om afstand te houden tot de buitenwereld en om controle te houden over wat er naar binnen komt en naar buiten gaat. Gedrag gebaseerd op deze protocollen is niet een teken dat men haar grip op de werkelijkheid verliest, maar een poging tot zelfbescherming. Zo gebruikt Wolfson zijn kennis van biochemie en taal om zichzelf te beschermen tegen de vernomen schadelijke effecten van eten. Ondanks het feit dat dit gedrag door de psychiater begrepen zal worden als tekenend voor Wolfsons waanzin, laat het zien hoe dit gedrag getuigt van een wil om te leven, creativiteit, zelfredzaamheid, en niet slechts (of überhaupt) van realiteitsverlies.

Het vraagstuk van dit boek, of men gezond kan zijn in waanzin, wordt beantwoord in hoofdstuk vier aan de hand van klinische voorbeelden. Moyaert stelt dat er een verbetering mogelijk is in de waanzin zelf, gegeven dat onze opvatting van gezondheid buiten het normatieve gezondheidsideaal van “verbeterde inburgering en verhoogde stressbestendigheid” treedt. Dit idee wordt ontwikkeld aan de hand van ‘het lichaam zonder organen’ en vereist zodoende een begrip hiervan, een begrip waarvoor Hoe schizofrenie zich redt helaas niet toereikend is. De uitleg die van ‘het lichaam zonder organen’ wordt gegeven is beperkt en enkel inzichtelijk als men de notie al enigszins machtig is.

Het vijfde en laatste hoofdstuk is de aparte discussie met de psychoanalyse. Dit zou eveneens een discussie met Freud genoemd kunnen worden, aangezien Freud overwegend wordt genomen als de vertegenwoordiger van de psychoanalyse. Als reden voor het verschil in opvatting en benadering van schizofrene problematiek tussen Deleuze, Guattari en Freud, geeft Moyaert hun conceptie van leven en dood. In tegenstelling tot Deleuze en Guattari, welke de dood en het leven beschouwen als met elkaar verweven, plaatst Freud de dood tegenover het leven. De dood werkt tegen – en niet met – het leven. Hetzelfde verschil zou van toepassing zijn op hun benadering van herhaling en differentie: “In de metafysica van Deleuze en Guattari zijn herhaling en differentie één. Herhalen is continu variëren.” Hierop volgt een bespreking van de doodsdrift zoals deze terugkomt bij Freud, alsook bij Deleuze en Guattari.

“Tegelijkertijd zal Moyaerts bespreking voor deze lezer weinig nieuws opleveren, aangezien het perspectief op waanzin waarvoor Moyaert pleit eerder een weergave is van Deleuzes visie, dan een volledige herziening.”

In eerste instantie lijkt Hoe schizofrenie zich redt toegankelijk voor de lezer die niet bekend is met het onderwerp. Zo laat Moyaert de lezer allereerst kennismaken met de levens van Wolfson en Schreber, alsook hun belang voor de literatuur over waanzin. De theoretische discussie wordt hierna pas ingezet, wanneer Moyaert ingaat op wat we kunnen leren van Wolfson en Schreber en hun omgang met waanzin. De eerste drie hoofdstukken behouden een inleidend karakter, maar deze toegankelijkheid is niet van lange duur en de helderheid komt in het geding naarmate de tekst vordert. Dit is ten dele te wijten aan de schrijfstijl, welke eerder repetitief dan verhelderend is. Het lijkt mij dat de letterlijke herhaling van zinnen een bewuste keuze van Moyaert is, allicht om het repetitieve aspect van de besproken doodsdrift kracht bij te zetten. Anderzijds zou inzetten op een vocabulaire wat minder doorspekt is van jargon een betere besteding van deze ruimte voor woorden zijn, gegeven dat Moyaert meer lezers wil bereiken dan degenen die al bekend zijn met de technische termen van onder andere Freud en Deleuze. Dit is tevens een tweede aspect wat de toegankelijkheid van Hoe schizofrenie zich redt niet bevordert; veel technische termen, zoals ‘het lichaam zonder organen’, worden zeer beperkt uitgelegd, al dan niet in jargon. Naarmate het boek vordert en de technische termen toenemen is achtergrondkennis van zowel Deleuze en Guattari’s filosofische werken als Freudiaanse psychoanalyse en ontwikkelingen daaromtrent nuttig, zij het niet noodzakelijk.

Als introductie op literatuur over waanzin, psychoanalyse, en Deleuze en Guattari’s kritiek op de psychoanalyse, is dit niet het meest voor de hand liggende boek. Voor de lezer die al bekend is met de onderwerpen en op zoek is naar een interessante interpretatie en recapitulatie is dit misschien een vondst. Tegelijkertijd zal Moyaerts bespreking voor deze lezer weinig nieuws opleveren, aangezien het perspectief op waanzin waarvoor Moyaert pleit eerder een weergave is van Deleuzes visie, dan een volledige herziening van ideeën over waanzin. Het is dan ook de vraag in hoeverre Moyaerts expositie over schizofrenie en waanzin simpelweg een uitleg is van Deleuze en Guattari’s werk en denken, en in hoeverre Hoe schizofrenie zich redt innovatief is. Hoe verschilt Moyaert van Deleuze en Guattari in zijn opvatting over hoe schizofrene problematiek benaderd dient te worden in de psychiatrie? Desalniettemin is het boeiend om te zien hoe Moyaert de gedragingen en problematiek van Schreber en Wolfson gebruikt om inzicht te krijgen in de productieve kant van waanzin. Al met al geeft Moyaert een interessante discussie van schizofrene problematiek als productief en zelfvoorzienend, die vooral van nut is als opfrissing voor degenen die al bekend zijn met het thema.