Waarom we vrij zijn als we denken (boek) – recensie
Markus Gabriel – Vertaling: Huub Stegeman – Boom (2016), 277 pagina’s, €29,90 – ISBN 9789089538727

Wie Markus Gabriel weleens heeft horen spreken, weet dat de beste man zijn publiek in een rap tempo het ene na het andere argument om de oren slingert. In zijn boeken is dit niet anders. In Waarom we vrij zijn als we denken, het tweede deel van zijn recent volbrachte trilogie, overstelpt Gabriel de lezer evenzo met argumenten, om aan te tonen dat de mens haar betekenis vindt in haar (geestelijke) vrijheid.
In de inleiding wordt al snel duidelijk op wie Gabriel het gemunt heeft. Hoewel hij zich ook afzet tegen religies en elke andere vorm van ideologie, is de grootste vijand in zijn boek de neurowetenschap. Gabriel beargumenteert dat neurowetenschappers zich schuldig maken aan wat hij neurocentrisme noemt: de overtuiging ‘dat er louter een geschikt stel hersenen voor nodig is om ons tot levende wezens met een geest te maken’. Volgens Gabriel reduceren deze wetenschappers de mens en haar geest tot neurologische processen en machines. Ze stellen immers dat alles bestaat uit materie en processuele relaties tussen deze materiële deeltjes. Hiermee sluiten neurowetenschappers uit dat er zoiets bestaat als de vrijheid van de geest: de mens en haar denken zijn volgens hen gedoemd tot neurologische en/of biologische determinatie.
“Het mag duidelijk zijn dat Gabriel zijn project heeft uitgestippeld tegen de achtergrond van de filosofische stroming die hij zelf aanhangt, namelijk het zogeheten Nieuw Realisme.”
Het hoofddoel van Gabriels boek is om af te rekenen met de neurowetenschap en aan te tonen dat de menselijke identiteit samenhangt met het bestaan van de vrije geest. In tegenstelling tot één van de bekendste neurobiologen van Nederlandse bodem, stelt Gabriel dat wij niet ons brein zijn. Om zijn project zo goed mogelijk uit te voeren, schrijft Gabriel, zal hij neurocentrisme niet louter voorzien van kritiek. Daarnaast belooft hij de lezer ook dat hij ‘het geestelijke landschap van onze zelfkennis’ zal uitwerken door op zoek te gaan naar de menselijke identiteit – een pad dat de neurowetenschappen volgens hem niet kunnen bewandelen. Het mag duidelijk zijn dat Gabriel zijn project heeft uitgestippeld tegen de achtergrond van de filosofische stroming die hij zelf aanhangt, namelijk het zogeheten Nieuw Realisme. Deze relatief jonge stroming stelt ‘dat onze gedachten niet minder werkelijk zijn dan datgene waarover we nadenken, dat we dus in staat zijn de werkelijkheid te kennen en geen genoegen hoeven te nemen met modellen’. Het is vanuit dit vertrekpunt van het Nieuwe Realisme dat Gabriel stelt dat geestelijke vrijheid niet past in het statische, materiële model van neurologen.
De rest van het boek is in vijf hoofdstukken verdeeld waarin Gabriel de volgende thema’s bespreekt: de filosofie van de geest, bewustzijn, zelfbewustzijn, de identiteit van het ‘ik,’ en ten slotte vrijheid. In deze hoofdstukken behandelt Gabriel een heel scala aan zowel filosofen als wetenschappers waardoor de lezer een divers beeld krijgt van wat er zich allemaal binnen het debat afspeelt en heeft afgespeeld. Hoewel de stof van het boek enigszins droog en abstract is, probeert Gabriel dit te concretiseren door de lezer elke paar pagina’s een voorbeeld te geven aan de hand van alledaagse ervaringen of verwijzingen naar films en televisieseries zoals Doctor Who en Fargo. Voor de lezer die één of meerdere van deze afleveringen zou willen bekijken, heeft Gabriel zelfs het juiste seizoen en aflevering vermeld.
“Hoe verder de lezer komt, des te duidelijker het wordt dat Gabriel hem of haar uiteindelijk niet bij de hand zal nemen voor een enigszins zelfstandig filosofisch denkproces.”
Hoe verder de lezer komt, des te duidelijker het wordt dat Gabriel hem of haar uiteindelijk niet bij de hand zal nemen voor een enigszins zelfstandig filosofisch denkproces. In tegendeel, Gabriels enige doel lijkt te bestaan in het opdissen van zijn eigen overtuigingen. “Nou”, zou je me nu kunnen vragen, “wat had je dan verwacht? Hij heeft in zijn inleiding toch duidelijk gemaakt dat hij regelrecht tegen het zogeheten neurocentrisme in zou gaan?” En inderdaad, mijn probleem zit hem niet zo zeer in het feit dat het boek eigenlijk een bijna driehonderd pagina’s tellend betoog is, maar vooral in de manier waarop Gabriel zijn betoog uitdraagt. Hoewel het duidelijk is dat Gabriel de lezer probeert te voorzien van een zo’n compleet mogelijke stand van zaken, voelt het hele boek aan – waarschijnlijk vooral voor de mensen die meer bekend zijn met filosofie – als een oneerlijke strijd. Het blijkt vaak geschreven tussen de bedrijven door, zoals bijvoorbeeld vanuit de trein, onderweg naar een hotelkamer in het buitenland waar hij later diezelfde avond het schrijven hervat: het is geen verrassing dat het boek op meerdere punten te wensen over laat. Doordat Gabriel zeker elke twee à drie pagina’s een nieuwe denker of wetenschapper aanhaalt en zijn uitleg voortdurend voorziet van definities van diens belangrijkste argumenten en begrippen, loopt hij het gevaar dat veel theorieën te versimpelt en daarmee ook oppervlakkig worden weergeven. Iets waar hij zich uiteindelijk dan ook vaak aan schuldig maakt. Naast de hoge snelheid waarmee de lezer de ene na de andere theorie voorgeschoteld krijgt – en dus nauwelijks de tijd heeft om alles te verwerken –, wordt de lezer als kers op de taart bij elke gang ook voorzien van een hard (waarde)oordeel over de daarvoor beschreven theorie. Er is nauwelijks één denker of wetenschapper die hij heel laat of waar hij geen kritiek op heeft. Vooral de neurowetenschappers krijgen het vaak de verduren: meer dan eens worden hun theorieën als ‘onzinnig’ bestempeld. Dit kan dan wel zo zijn, maar door zijn rappe tempo, zijn oppervlakkige besprekingen, en zijn harde kritiek, maakt Gabriel het uiteindelijk moeilijk voor de lezer om zelf een mening te vormen – een proces dat naar mijns inziens zelfs wordt belemmerd door Gabriels wispelturige schrijfstijl.
Een ander punt dat het moeilijk maakt voor de lezer om een eigen mening te vormen, is dat de rode draad van het boek op de meeste plaatsen moeilijk te volgen is. Het is voor iedereen die het boek leest duidelijk dat Gabriel enthousiast is over het onderwerp én er veel vanaf weet. Echter, doordat Gabriel vaak van de hak op te tak springt, krijgt de lezer het grootste deel van het boek vooral een kijkje in Gabriels hoofd in plaats van een gestructureerd argument. Het is deze ogenschijnlijke stream of consciousness die het voor de lezer vaak moeilijk maakt om Gabriel te volgen en waardoor het gevoel dat Gabriel het boek tussen de bedrijven door heeft geschreven keer op keer bevestigd wordt.
“door de alsmaar veranderende wereld van vandaag de dag is de mens meer dan ooit op zoek naar een identiteit; een identiteit die haar eigen autonomie en vrijheid weet te waarborgen.”
Al met al heeft Gabriel een ambitieus werk proberen neer te zetten. Zijn enthousiasme en kennis springen van elke pagina. Het onderwerp, de vrijheid van de geest, is bovendien relevant in een samenleving waarin we steeds afhankelijker worden van technologie. En toch zal het boek je hoogstens overtuigend kunnen uitleggen waarom de neurowetenschappers er volgens Gabriel volledig naast zitten, maar niet waarom en hoe er volgens hem wél zoiets bestaat als de geestelijke vrijheid. Aangezien het merendeel van het boek gewijd is aan het uiteenzetten en bekritiseren van andere denkers, komt het werk zijn tweede belofte niet na: het uitwerken van ‘het geestelijke landschap van onze zelfkennis.’ Dat is teleurstellend, want door de alsmaar veranderende wereld van vandaag de dag is de mens meer dan ooit op zoek naar een identiteit; een identiteit die haar eigen autonomie en vrijheid weet te waarborgen.