De prestatiemaatschappij – dat ben jij?
In het kader van 50 jaar Splijtstof reflecteren we in deze editie op hoe het studentenbestaan in de afgelopen decennia is veranderd. Hoe wordt er tegenwoordig tegen studenten aangekeken? Wat karakteriseert het studentenleven van vandaag?
Er is een onderwerp dat de hedendaagse studententijd als geen ander bepaalt: studentenwelzijn. Dat staat namelijk onder druk. Tijdens de coronapandemie kwam het welzijn van studenten terecht enorm in de aandacht te staan, maar serieuze problemen bestonden al langer. Want vóór alle narigheid rondom eenzaamheid en het leven op een veel te dure kamer van 13 vierkante meter, die ook nog eens te gebrekkig internet heeft om die zoommeeting te kunnen volgen, was er al één en ander aan de hand. Burn-outs, perfectionisme, keuzestress, zorgen om hoge cijfers, zorgen om studieschulden, zorgen om studievertraging, zorgen om een goed CV, zorgen om… Kortom: studenten vandaag de dag dreigen aan prestatiedruk ten onder te gaan.
Hoezo, prestatiedruk? En hoe zijn we in deze situatie terechtgekomen? Een zoektocht door krantenartikelen en informatiepagina’s van de Radboud Universiteit over studentenwelzijn levert een inmiddels bekend verhaal op: wij leven in de zogenoemde “prestatiemaatschappij”. In onze huidige maatschappij meten we onze waarde aan de hand van individuele successen. In constante competitie met elkaar floreren alleen zij die het hardst werken, de beste baan hebben, de interessantste hobby’s oppakken. Ook de universiteit is doordrongen van deze wedijvering. Die is bijvoorbeeld terug te zien in de selectieprocedures die onderdeel zijn van de toelating tot vele studies, het judicium cum laude en het publiceren van data die laten zien hoe je op je tentamen hebt gescoord ten opzichte van je medestudenten. Dit alles reflecteert een cultuur waarin studenten op allerlei vlakken moeten excelleren om mee te kunnen komen. Hoge cijfers, een bestuursjaar, medezeggenschap, een toffe stage: studenten lijken cv-jagers geworden die het een flex vinden om het altijd druk te hebben, die doorgaan met ploeteren tot ze in de vakantie eerst moeten uitzieken, in plaats van uitrusten, en die zich tegelijkertijd zorgen maken dat het alsnog niet genoeg is.
“Nou, nou, sneeuwvlokje, zo kan ‘ie wel weer!” hoor ik de boomers in de Trouw-opiniestukken al driftig optikken.1 “Torenhoge verwachtingen, alleen het allerbeste willen en dan ook nog klagen dat je het zo zwaar hebt. Ga gewoon werken voor je geld, word wat weerbarstiger en realiseer je dat je het ontzettend goed hebt.” Ik wil ook zeker niet beweren dat wij het allemaal het moeilijkst hebben — zo maken juist wij, hoger opgeleiden, kans op een hoog salaris en een koophuis. En natuurlijk zijn er ook zat excellerende studenten die zich niet zo herkennen in deze prestatiestrijd. Studenten die de tijd van hun leven hebben en deze zonder zorgwekkende klachten weten door te komen, die genieten van de verrijking van allerlei nevenactiviteiten, die het leuk vinden om hard te studeren, die hoge cijfers voldoening vinden geven, en die beamen dat niet altijd alles leuk kan zijn en dat het leren omgaan met stress en moeilijkheden hoort bij je ontwikkeling. Jezelf ontplooien, dingen uitproberen, jezelf uitdagen: dat kunnen allemaal mooie en welkome doelen zijn.
Dat alles neemt echter niet weg dat welzijnsproblemen voor een schrikbarend aantal studenten zeer reëel en serieus zijn. Afgelopen november publiceerden het Trimbos-instituut, het RIVM en GGD GHOR Nederland voor het eerst een rapport van landelijk onderzoek naar studentenwelzijn.2 Daaruit blijkt dat 62% van de studenten veel of heel veel stress ervaart en dat de helft kampt met klachten zoals uitputting en prestatiedruk. Hoewel in deze cijfers ook het uitvergrotende effect van de coronalockdowns gereflecteerd wordt, wordt tegelijkertijd onderkend dat deze problemen al langer onder de oppervlakte broeien. Een zorgelijke trend die niet weg te praten valt met nuanceringen zoals die hierboven.
Gelukkig zijn er tal van oplossingen op de markt om deze vernietigende prestatiedruk te lijf te gaan. Zo kunnen studenten aan de RU terecht bij studieadviseurs en studentenpsychologen, is er sinds vorig jaar een coördinator studentenwelzijn, kunnen studenten op het platform Frisse Gedachtes chatten met psychologiestudenten en ervaringsdeskundigen, en is de universiteit een onderzoek gestart naar studentenwelzijn om studentenwelzijnsbeleid beter vorm te kunnen geven. Deze maatregelen kennen heus ook hun problemen. De wachtlijsten bij de studentenpsychologen zijn notoir lang, en de universiteit slaat de plank soms behoorlijk mis – denk terug aan de huilkamer als trieste ‘oplossing’ voor het lijden van studenten. Desondanks lijkt de universiteit studentenwelzijn serieus te nemen en lijkt ze zich in te willen spannen om studenten actief te ondersteunen bij prestatiedrukgerelateerde klachten, en dit applaudisseer ik van harte.
De wachtlijsten bij de studentenpsychologen zijn notoir lang, en de universiteit slaat de plank soms behoorlijk mis – denk terug aan de huilkamer als trieste ‘oplossing’ voor het lijden van studenten.
Tegelijkertijd bekruipt mij de indruk dat deze maatregelen ten dele symptoombestrijding zijn van een onderliggend probleem dat niet in ons hoofd zit, maar in de wereld. Symptoombestrijding die tot overmaat van ramp de verantwoordelijkheid om tot een oplossing te komen vooral bij studenten neerlegt.
Het overkoepelende advies van al deze maatregelen lijkt: doe gewoon lekker niet mee! Laat de prestatiemaatschappij links liggen, zorg dat je alleen doet wat jij aankan en maak je verder niet druk om wat anderen daarvan denken. Ten grondslag aan deze raad ligt het idee dat die prestatiedruk in onszelf zit. Wíj willen de beste zijn, wíj weten geen realistische verwachtingen te stellen, wíj vergelijken onszelf constant met anderen. De boodschap lijkt dat we onszelf dit doemdenken opleggen door mee te gaan in de prestatiemaatschappij.
Zo wordt het probleem – en ook de oplossing – vooral bij studenten gelokaliseerd. De problemen bestaan in onze geest, in onze houding en denkbeelden, en in ons gedrag dat daaruit voorkomt, en dáár moet wat aan gedaan worden — door onszelf.
Op het eerste gezicht doet dat aan als goed nieuws: hartstikke fijn dat studenten zelf de mogelijkheid hebben hun problemen op te lossen, met wat hulp van de studieadviseur of studentenpsycholoog als ze dat willen. Toch is het een wrang advies.
Het is ongetwijfeld ontzettend goed voor mijn mentale gesteldheid om mijzelf niet te veel met anderen te vergelijken. Maar doen degenen bij wie ik straks op sollicitatiegesprek kom dat dan niet? Het is vast een goed idee om toch maar níet dat ene clubje of die stage er nog bij te doen, maar via-via is wel dé manier om aan een baan te komen, zo wordt mij verteld. Stoppen met hoge cijfers nastreven kan, maar misschien geef je daarmee ook je kans op een promotieplek op. Een jaar uitlopen, zoals ikzelf ga doen, is helemaal niet erg hoor. Tenminste, mits je een goede reden kan aanvoeren, word ik gewaarschuwd, waarmee dan weer zoiets als een stage bedoeld wordt.
En ja, ook met een zes gemiddeld en zonder nevenactiviteiten zal je heus wel ergens aan de slag kunnen. Maar voor afgestudeerden die willen werken bij bijvoorbeeld een uitgeverij of in de culturele sector of als PhD-kandidaat, om wat voorbeelden van de ‘na je studie’-adviezen van de RU filosofiewebpagina’s aan te halen, wacht wel degelijk een concurrentiestrijd waarin een filosofiediploma op zichzelf geen golden ticket naar de begeerde baan is. Dan doet wat jij nog meer hebt gedaan er toch wel toe. Hoe goed het ook voor studenten kan zijn om niet aan die strijd mee te willen doen, dit systeem is er en je daar als individu vanaf keren kost iets. Het kan je een baankans kosten op de competitieve arbeidsmarkt. Het kan je een beurs kosten waarvoor hoge cijfers nodig zijn.
Je kan je zoveel als maar lukt op self care storten en elke welszijnsseminar bezoeken die de faculteit te bieden heeft – en het is fantastisch als dat studenten helpt niet vast te lopen en gelukkiger te zijn. Maar alsnog geldt: studenten zijn zelf niet de voornaamste oorzaak van dit probleem. Het komt niet door hun houding. Die druk van buiten ís er.
Het is al lang en breed bekend dat de welzijnscrisis onder studenten wordt veroorzaakt door druk van buitenaf. Waarom blijft de faculteit dan volharden in de oplossing bij studenten te leggen? Waarom moeten juist zij zo hard werken om dit op te lossen? Doe wat aan die externe omstandigheden!
Het kán ook anders: zo kunnen studenten aan de RU honourslabs volgen met als enige toelatingseisen interesse en motivatie in het onderwerp, en zonder dat er een gestandaardiseerde eindbeoordeling bij aan te pas komt. Een mooie proeftuin voor studenten om hun interesses te exploreren, maar wel een die bovenop hun reguliere, verplichte programma komt. Een interessante maatregel die het tij begint te keren treffen we aan bij de Vrije Universiteit Amsterdam. Daar werd afgelopen april het judicium cum laude afgeschaft bij de masteropleidingen van de faculteit Geneeskunde. Eerlijkheid gebiedt te zeggen dat dit niet alléén gemotiveerd werd door het verlangen studentenwelzijn te verbeteren: hoge cijfers worden geacht niet langer het type kennis en vaardigheden van de huidige ideale arts te representeren – en worden daarom als ongepaste graadmeter voor bekwaamheid gezien. De realisatie dat de extreme fixatie op hoge cijfers de plank misslaat voor het opleiden van gemotiveerde en goede mensen is een belangrijke. Bovenal toont een dergelijke maatregel ons dat systemische verandering nu al mogelijk is. Het ligt binnen het bereik van faculteiten om stappen te nemen die misschien onorthodox of radicaal lijken, om een diepgeworteld stelsel van oneigenlijke prestatie-indicatoren op de schop gooien. Hoe dat er precies uit kan zien voor de FTR, weet ik niet. Niettemin is het belangrijk dat er gezocht wordt naar wezenlijke oplossingen zonder studenten daarbij op te zadelen met de taak hun mentaliteit te veranderen in een omgeving die dat heel moeilijk maakt.
Het resultaat is hopelijk dat een volgende generatie studenten bij het zestigjarige bestaan van Splijtstof niet meer hoeft te constateren dat het met het studentenwelzijn zo slecht gesteld is, dat het hét definiërende topic van hun generatie is.
Het resultaat is hopelijk dat een volgende generatie studenten bij het zestigjarige bestaan van Splijtstof niet meer hoeft te constateren dat het met het studentenwelzijn zo slecht gesteld is, dat het hét definiërende topic van hun generatie is. Laten we hopen dat de universiteit inziet dat haar daadkracht verder rijkt dan de huilkamer.
- Zie bijvoorbeeld Annelies Mons-Andreae, “Deze generatie studenten heeft geen pech, maar is verwend,” Trouw, 26-04-2022. https://www.trouw.nl/opinie/deze-generatie-studenten-heeft-geen-pech-maar-is-verwend~be9c59ca/ geraadpleegd 10-07-2022. ↵
- RIVM, Monitor Mentale gezondheid en Middelengebruik Studenten hoger onderwijs, https://www.rivm.nl/bibliotheek/rapporten/2021-0194.pdf. ↵