Conversation with Marcel Duchamp
1. Introductie: Guy Diehl
Guy Diehl (1949 – ) is een hedendaagse kunstenaar, geboren te Pittsburgh, Pennsylvania. Hij staat bekend om zijn realistische stillevens en is sterk beïnvloed door zijn mentoren aan de San Franscisco State University. Dit waren de schilders Robert Bechtle en Richard McLean, beiden eerste generatie fotorealisten. Vanaf 1992 begint Diehl verwijzingen naar de kunstgeschiedenis te verwerken in zijn schilderijen. Vaak zijn dit boeken over een bepaalde kunstenaar, of ansichtkaarten met daarop een bekend kunstwerk afgebeeld. Zijn doel is om de aandacht van de kijkers eerst te vangen door deze objecten, om hen vervolgens te laten nadenken over het werk en het bijbehorende verhaal zelf. Diehl maakt aldus art-about-art, een concept dat al langer bestaat.1

De titel van het kunstwerk Conversation with Marcel Duchamp (2018) verraadt al dat er ook in dit schilderij een link gelegd wordt met een andere kunstenaar. Deze keer heeft Diehl ervoor gekozen om een ansichtkaart in zijn schilderij te verwerken, met daarop het welbekende fietswiel van de dadaïstische kunstenaar Marcel Duchamp. Verder zien we een grote envelop, een passer, een glazen knikker en een potje met daarin een schelp. Ook dit is kenmerkend aan de schilderijen van Diehl: zijn composities bestaan voornamelijk uit alledaagse voorwerpen, objecten die wij zelf vaak in huis hebben.
2. De oorsprong van het kunstwerk
Het interessante aan dit werk van Diehl is dat zijn schilderij een uitstekend voorbeeld is om de kunstfilosofie van Martin Heidegger uit te leggen. In zijn boek De oorsprong van het kunstwerk gaat Heidegger op zoek naar wat een kunstwerk precies is. Dit doet hij in drie stappen. Eerst onderzoekt hij wat “een ding” is, vervolgens wat “een tuig” is, om tot slot te bepalen wat “een werk” is. Het schilderij Conversation with Marcel Duchamp omvat al deze drie categorieën.
2.1 Het ding
Alle voorwerpen op het schilderij van Diehl kunnen, ten eerste, gezien worden als “dingen”. Naast al deze afgebeelde voorwerpen is ook het schilderij zelf een ding. Zelfs dieren, mensen en God vallen onder de dingen.2 Toch zullen de meesten onder ons het vreemd vinden om aan een ander mens te refereren als “ding”, met als uitzondering misschien “een lekker ding”. Heidegger verstaat onder de categorie “dingen” daarom alleen “pure dingen”. Met “puur” – ook wel als “zuiver” aangeduid – bedoelt Heidegger dat het voorwerp niets anders is dan een “ding”.3 Dit zijn alleen de levenloze dingen van de natuur: op het schilderij blijft enkel de schelp als zuiver ding over. Op deze manier sluit Heidegger schilderijen, dieren, mensen en God uit van zijn beschouwing over het ding.
Vanuit dit zuivere ding probeert Heidegger af te leiden wat het dingachtige van het ding is. Dit doet hij door drie bestaande ideeën over het ding te onderzoeken. Het eerste en meest gangbare dingbegrip luidt dat het ding bestaat als een substantie en haar accidenten.4 Zo bestaat Diehls schelp uit kalk – de substantie – en heeft het als accidenten bijvoorbeeld dat de schelp glad en wit is. Heidegger zet zich tegen dit dingbegrip af, omdat er nu geen onderscheid gemaakt kan worden tussen het pure ding en andere zijnden.5 Een gebruiksvoorwerp – zoals de passer op het schilderij – bestaat namelijk net als de schelp uit een substantie en haar accidenten. Zo beschikt de passer op het schilderij over een ijzeren substantie met een zilverachtige kleur en een soort driehoekige vorm als accidenten.
Daarom onderzoekt Heidegger een tweede dingbegrip: “[…] het in de zinnen van de zintuiglijkheid door gewaarwordingen waarneembaar.”6 Hiermee bedoelt hij dat een ding bestaat als de eenheid van verschillende zintuiglijke indrukken van een ding. Als we naar de schelp kijken, zien we de vorm, voelen we misschien nog restjes zand, horen we het geluid van onze nagels tegen de schelp en ruiken de zilte zeelucht. Opnieuw geldt deze definitie niet alleen voor dingen, maar voor alle zijnden.
Een derde interpretatie is het ding als gevormde stof.7 En alweer is deze definitie toepasbaar op zowel dingen als gebruiksvoorwerpen. Heidegger stelt zelfs dat dit dingbegrip eigenlijk een bepaling van het gebruiksvoorwerp is en niet van het ding.8 Heidegger noemt deze gebruiksvoorwerpen “tuig”. Het tuig komt voort uit de eigen scheppende kracht van de mens. Waar de schelp een voorwerp uit de natuur is, is de passer juist een object dat door mensen gemaakt is.
2.2 Het tuig
Het tuig neemt een tussenpositie in tussen het ding en het werk. Heidegger probeert vanuit het tuig uiteindelijk het werkachtige van het werk te begrijpen. Om het tuig in waarheid te vatten, moeten we ver van gangbare interpretaties wegblijven.9 Heidegger stelt daarom voor om gewoon eens te gaan kijken naar een tuig.10 Wat als eerste opvalt, zijn natuurlijk de stof en vorm. Deze stof en vorm zijn namelijk afhankelijk van waar het tuig voor dient. Als voorbeeld noemt hij schoenen: klompen en rubberlaarzen hebben allebei een verschillende functie en hebben daarom ook een verschillende vorm en zijn gemaakt van een verschillende stof.
Deze verschillen in vorm en stof zijn noodzakelijk voor het doel van het tuig: dienstigheid. Als we niet willen dat onze voeten nat worden, kunnen we beter onze charmante groene rubberlaarzen aantrekken dan een paar Converse All Stars. De rubberlaarzen zijn dusdanig geschapen dat ze dienst kunnen doen wanneer we graag droge voeten willen houden. Daarmee komt Heidegger ook tot het tuig-zijn van het tuig: de betrouwbaarheid.11 We kunnen erop vertrouwen dat de laarzen doen waarvoor ze bedoeld zijn.
De passer op Diehls schilderij is een ander voorbeeld van een tuig. Hij is op zo’n manier gemaakt dat hij ons fijn in de hand ligt en dat we er perfecte ronde cirkels mee kunnen maken. De mens schept uit ijzer een voorwerp, maar dit is een ander soort scheppen dan het creëren van een stilleven, zoals Diehl dat heeft gedaan bij zijn schilderij Conversation with Marcel Duchamp.12 Een werk gebruikt namelijk enkel materiaal, met als doel in dat materiaal de waarheid vast te leggen. In de volgende paragraaf zien we wat Heidegger precies onder “waarheid” verstaat. Voor de passer wordt er juist materiaal verbruikt. Er is aan de passer niet meer precies te zien hoe deze gemaakt is en welke materialen er allemaal gebruikt zijn. Het doel van de passer ligt dan ook buiten zichzelf, namelijk in het opgaan in zijn eigen dienstbaarheid.
2.3 Het werk
Heidegger begint – in poging te vatten wat een kunstwerk is – met een uiteenzetting over het ding, zoals we dat eerder gezien hebben. We moeten begrijpen wat een ding is om te begrijpen wat een kunstwerk is, omdat dit uiteindelijk ook een ding blijkt te zijn. Want wat zou een schilderij zijn zonder het doek waarop het geschilderd is en de verf waarmee het geschilderd is?13 Bovendien liggen kunstwerken in het depot van een museum, zoals we aardappels in de kelder bewaren. Daarnaast probeert Heidegger te definiëren wat een tuig is. Het is niet het geval dat we vanuit het ding en het tuig kunnen afleiden wat een werk is. De relatie is juist omgekeerd: pas via een werk kunnen we het ding en het tuig in waarheid vatten.
Daarmee doelt Heidegger niet op de gangbare definitie van waarheid als “overeenstemming met de werkelijkheid”.14 Dit idee klopt uiteraard met het schilderij van Diehl – alle objecten zijn een bijna fotorealistische kopie – maar waarheid kan volgens Heidegger ook in minder realistische en zelfs abstracte kunst gevonden worden. Wat is waarheid dan wel? Volgens Heidegger moet waarheid gezien worden als “onverborgenheid”.15 Deze benadering van waarheid is afkomstig van het oud-Griekse woord aletheia, dat tegenwoordig weliswaar vertaald wordt als waarheid, maar in oudheid nog onverborgenheid betekende.
Hoe werkt dat dan? De meest simpele manier om dit uit te leggen is als volgt: wanneer we een kunstwerk zien, besteden we er aandacht aan. We kijken of we het mooi vinden, proberen te achterhalen hoe het gemaakt is en vragen ons soms af waarom het eigenlijk kunst is. Het onderwerp van het schilderij – of dit nu een schelp, een passer of een ander kunstwerk is – wordt door de toeschouwer nauwkeurig bekeken.
Normaal gesproken besteden we echter geen aandacht aan zulke dingen. Een schelp is immers geen vreemd voorwerp. We zien een schelp bijvoorbeeld als bodembedekking van de paadjes van de lokale begraafplaats. We lopen eroverheen, maar we zíen de schelpen zelf niet. Op het schilderij van Diehl zien we ineens de subtiele kleuren op de schelp en aanschouwen we de kunstige vorm en het gekartelde randje. Volgens Heidegger zien we nu pas wat een schelp in waarheid is. De schelp komt in de onverborgenheid.
Ook voor ieder tuig geldt dat het vertrouwd lijkt – we gebruiken het immers regelmatig – maar het niet vertrouwd (of “onvertrouwd” in Heidegger’s terminologie) blijkt te zijn. Denk bijvoorbeeld terug aan de passer. Tijdens de ellendige uren wiskunde op de middelbare school hebben we de passer zeker vaak gebruikt. We besteden echter helemaal geen aandacht aan dit voorwerp. Dit gebeurt hooguit wanneer de passer niet meer werkt. Op zo’n moment slaagt de passer er niet in zijn dienstige karakter waar te maken en bestaat er de kans dat we de passer in handen pakken en écht naar het voorwerp kijken om te ontdekken wat er mis mee is.
Het schilderij Conversation with Marcel Duchamp weet dit effect vanaf het begin af aan al te bereiken. Een kunstwerk wordt door de toeschouwer aandachtig bekeken. Iedere penseelstreek wordt bestudeerd en aan elke kleur wordt aandacht besteed. Een kunstwerk kan een zijnde in zijn waarheid tonen zonder eerst gemankeerd te zijn. Daarom is een kunstwerk niet alleen een juiste afbeelding van een object in de werkelijkheid. Het object in de werkelijkheid – in dit geval een schelp of een passer – heeft de kunst juist nodig om in zijn waarheid begrepen worden.
Heidegger verzet zich dus tegen de idee dat kunst een subjectieve ervaring is. Het is gebruikelijk om kunst te beoordelen op haar esthetische waarde: een kunstwerk is mooi, lelijk of iets daar tussenin. Kunst gaat in dat geval over schoonheid en schoonheid is subjectief.16 Toch is dit subjectieve oordeel van mooi of lelijk niet het enige dat een kunstwerk ons kan bieden. Volgens Heidegger wordt er in kunst namelijk ook een objectieve waarheid gevonden. Zoals we gezien hebben, besteden wij in het dagelijks leven geen aandacht aan objecten als een schelp of een passer. We denken te weten wat deze objecten zijn, maar ze blijken onvertrouwd. Het lukt ons pas in de kunst om te begrijpen wat alledaagse – en dus onvertrouwde – dingen in waarheid zijn. Op deze manier brengt kunst naast het subjectieve oordeel ook een objectieve waarheid teweeg.
- “Statement,” Guy Diehl Studio, bezocht op 13 mei, 2019, http://www.guydiehl.com/artist-statement-fine-art/. ↵
- Martin Heidegger, De oorsprong van het kunstwerk (Amsterdam: Boom, 2015), 31. ↵
- Heidegger, De oorsprong van het kunstwerk, 32. ↵
- Heidegger, De oorsprong van het kunstwerk, 33. ↵
- Heidegger, De oorsprong van het kunstwerk, 35. ↵
- Heidegger, De oorsprong van het kunstwerk, 36. ↵
- Heidegger, De oorsprong van het kunstwerk, 37. ↵
- Heidegger, De oorsprong van het kunstwerk, 39. ↵
- Heidegger, De oorsprong van het kunstwerk, 43. ↵
- Heidegger, De oorsprong van het kunstwerk, 44. ↵
- Heidegger, De oorsprong van het kunstwerk, 46. ↵
- Heidegger, De oorsprong van het kunstwerk, 80. ↵
- Heidegger, De oorsprong van het kunstwerk, 29. ↵
- Heidegger, De oorsprong van het kunstwerk, 29. ↵
- Heidegger, De oorsprong van het kunstwerk, 64. ↵
- Heidegger, De oorsprong van het kunstwerk, 48. ↵