Hegel in de supermarkt
- Maaike Bijlsma, Nobilée van den Bos & Wout Engels
- November 11, 2020
INLEIDING
De uil van Minerva begint zijn vlucht pas bij het invallen van de schemer.1 Pas achteraf kunnen we gebeurtenissen filosofisch doordenken en proberen te begrijpen. Een van de meest impactvolle recente gebeurtenissen die om zo’n begrijpen vraagt, is de coronacrisis. Deze heeft invloed op alle lagen van de samenleving: van internationale economie en binnenlandse zorg, tot het niveau van werk en leven in isolement. Nu we al een tijd in de zogenoemde anderhalvemetersamenleving leven, kunnen we beginnen de coronacrisis filosofisch te doordenken en zo proberen te begrijpen.
Deze paper bestaat uit drie perspectieven, die zullen bijdragen aan dit begrijpen via een specifieke route: Hegels Hoofdlijnen van de Rechtsfilosofie. Als systeemdenker leent Hegel zich uitstekend voor het begrijpen van zo’n alomvattende gebeurtenis als de coronacrisis. Zijn systeem omvat alles: alle dingen in de wereld vinden hun plaats erin en alles kan erin begrepen worden. Zijn rechtsfilosofie, slechts een deel van dit systeem, leent zich op haar beurt weer uitstekend voor het begrijpen van het sociaal-filosofisch niveau van de wereld, het domein van mens en maatschappij.
Om het filosofisch doordenken verder aan te scherpen wordt een specifieke casus onderzocht: de situatie in de coronasupermarkt. Hiermee worden alle corona-eigen gebeurtenissen bedoeld die zich in de supermarkt afspelen: bijvoorbeeld het hamsteren van toiletpapier door de klant en het rantsoeneren van bepaalde producten door de supermarkt zelf. Hierbij zullen de drie perspectieven antwoord proberen te geven op vragen als: In hoeverre heeft de supermarkt het recht om deze maatregelen te treffen? Blijft de vrijheid van de burger dan nog bestaan? Hoe kan de burger zich hier op moreel vlak toe verhouden? We hopen zo zowel via Hegel de coronacrisis beter te kunnen begrijpen, als andersom.
Aangezien Hegels systeem een rode draad in deze paper vormt, zal eerst de belangrijkste rode draad van Hegels systeem zelf ingeleid moeten worden. Deze rode draad betreft de beruchte dialectiek: de drieslag van these, naar antithese, naar synthese. Deze drieslag komt overal terug: van de meest macro-indeling van Hegels systeem, en daarmee de gehele werkelijkheid, tot de paragraafindeling van Hegels teksten.
Dit betekent ook dat dialectiek een erg rijke en veelbetekenende beweging is die zich lastig laat vatten in een paar zinnen. Deze inleiding biedt een korte karakterisering om het begrijpen ervan een duwtje in de goede richting te geven. Op elk afzonderlijk dialectisch moment zal in elk afzonderlijk paper dieper ingegaan worden zodat het totaalplaatje uiteindelijk een beter begrip van Hegels dialectiek kan bieden.
De basisbeweging van de dialectiek is naast these – antithese – synthese te karakteriseren als de beweging van an sich (op zich), naar für sich (voor zich), naar an-und-für-sich (op en voor zich). Door deze beweging heen is een lijn van abstractie naar concreetheid te trekken. Volgens Hegel zijn alle dingen in de wereld eigenlijk altijd al met elkaar verweven. In de thetische positie verschijnt de wereld abstract an sich, als een onmiddellijke en vanzelfsprekende eenheid. Deze eenheid valt echter uiteen in de antithetische positie. Hierin maakt ons denken onderscheidingen, dingen worden gescheiden van elkaar für sich. In de synthese keert de eenheid tot zichzelf terug. De concrete wereld wordt weer als geheel begrepen, maar nu wel intern onderscheiden: an-und-für-sich. Dit terugkeren heft de voorgaande tegenstellingen in de antithese op naar een hogere positie. Dit proces heet de Aufhebung. Hierin wordt alles wat redelijk was aan deze tegenstellingen bewaard, terwijl de beperkingen van de antithese achtergelaten worden.
Nog een belangrijke manier om de dialectische beweging te karakteriseren, is in termen van geest. De drieslag die dan gemaakt wordt gaat van subjectieve geest naar objectieve geest, naar absolute geest. Door deze beweging heen is een lijn van bijzonderheid (in de zin van singulariteit) naar algemeenheid te trekken. De subjectieve geest bij een mens is het meest natuurlijke. Het is wat zich ‘tussen de oren’ van een individu afspeelt. Hegels theorie hierover is wat in de huidige tijd psychologie, fenomenologie of zelfs cognitiefilosofie genoemd kan worden.
Je hoeft slechts de speelgoedauto uit de handen van het kind te trekken om een fysieke uiting van het aangedane onrecht te zien.
De objectieve geest is de veruitwendiging van deze subjectieve geest. Dit is de wereld van de ‘sociale constructen’ waarin wij mensen ons als in een tweede natuur bewegen. Een goed voorbeeld is deze paper zelf. De concrete gedachten van de schrijvers vallen in het domein van subjectieve geest, die veruitwendigd worden in deze paper. Let wel dat de objectieve geest hier het verhaal is dat opgeschreven wordt, niet het natuurlijke aspect van inkt op papier. Het lezen en begrijpen van de opgeschreven tekst is het moment van de absolute geest. Het is de terugkeer van de veruitwendiging van het verhaal in een geest, naar de gedachten en het begrijpen van iemand. Deze absolute geest is zowel het moment van de filosofie als van kunst en religie.
Hegels rechtsfilosofie is het doordenken van de objectieve geest, het domein van de sociale constructen die desalniettemin een objectief en onontkoombaar bestaan hebben (bijvoorbeeld geld). Binnen de objectieve geest is de volgende driedeling te maken, die overeenkomt met de drie hoofddelen van het boek: het Abstracte Recht; de Moraliteit; de Zedelijkheid. Elk perspectief in deze paper behandelt een van deze momenten en verbindt deze met wat er gebeurt in de hedendaagse coronasupermarkt. Zo wordt er een overzicht gegeven van Hegels rechtsfilosofie, met voorbeelden gestoeld in de actuele coronawerkelijkheid.
WILLENDE IKKEN: Het abstracte recht in de coronasupermarkt
Maaike Bijlsma
In Het Abstracte Recht, het eerste deel van zijn boek Hoofdlijnen van de Rechtsfilosofie behandelt Hegel de wil zoals die zich in de onmiddellijkheid aandient. ‘De wil’ is in dit deel vanzelfsprekend: zonder erover na te denken willen mensen dingen in de wereld. Daarbij aansluitend hebben mensen ook een vanzelfsprekende maatstaf van wat ‘recht’ is. Dit merken we omdat we het instinctief weten wanneer ons onrecht wordt aangedaan. Bij baby’s kan je dit instinct al zien, je hoeft slechts de speelgoedauto uit de handen van het kind te trekken om een fysieke uiting van het aangedane onrecht te zien: de baby zet het op een krijsen.
We hebben dus altijd al een idee van wat onze rechten zijn, bijvoorbeeld wat eigendom is. Daar hoeven we geen rechten voor te hebben gestudeerd. Dit komt omdat we deze concepten zelf gemaakt hebben. Je begrijpt wat eigendom is, omdat je zelf eigendom hebt. Maar waarom heet het eerste deel dan het ‘abstracte’recht? Om het tegen te stellen aan dat wat concreet is. Waar ‘concreet’ zoiets als ‘samengegroeid’ betekent, is ‘abstract’ juist het tegenovergestelde: ‘uit elkaar gehaald’. Mensen hebben een intuïtief idee van welke rechten ze hebben en passen dit ook direct toe als hen onrecht wordt aangedaan (concreet). In het eerste deel haalt Hegel dus als het ware dit intuïtieve uit elkaar, door het abstract te bekijken. We weten bijvoorbeeld intuïtief al dat het hebben van eigendom een recht is, maar in dit deel worden ‘eigendom’ en ‘recht’ uit elkaar gehaald. Hieruit volgt het abstracte recht; het gaat er in dit deel niet om wát ik wil, maar dát ik wil.
Om het abstracte recht verder te onderzoeken zal ik uitweiden over het ‘willende ik’, zoals Hegel het menselijke individu omschrijft. Ik zal onderzoeken welke rechten deze persoon heeft en dit vervolgens toepassen op de huidige situatie omtrent de coronamaatregelen. De hoofdvraag die ik ga onderzoeken is: in hoeverre wordt er in coronatijden recht gedaan aan het abstracte recht?
1.1 Willend ik
Het individu dat in deel 1 van de Hoofdlijnen van belang is, is het willende ik. Het uitgangspunt van Hegel is dat ieder menselijk individu een ‘willend ik’ is, dat rechten draagt en dingen wil. De vrije wil van de mens “bevindt […] zich in de bepaaldheid van de onmiddellijkheid.”2 Daarmee bedoelt Hegel dat het feit dat mensen dingen willen vanzelfsprekend is. In de werkelijkheid is te zien dat mensen, zonder erover na te denken, dingen willen en zich deze eigen maken. De wil is naast onmiddellijk ook oneindig: er zit geen grens aan de kwantiteit of kwaliteit van het willen. Mijn willen zal altijd terugkeren. Als ik bijvoorbeeld honger heb en verlang naar een appel, dan zal een dag na het eten van deze appel mijn maag leeg zijn en zal ik opnieuw verlangen naar voedsel.
De wil is dus onmiddellijk en oneindig. Daarover zegt Hegel: ‘Die wil is verder […] het werkelijk-oneindige (infinitum actu), omdat het er-zijn van het begrip, oftewel zijn voorwerpelijke uiterlijkheid, het innerlijk zelf is.’3 Hieruit spreekt dat een willend ik in principe ultiem vrij is. Als persoon kun je alles doen wat je wil – je bent ultiem vrij. Dit moet echter wel plaatsvinden in de sfeer van het abstracte recht. Je mag in principe alles doen wat je wil, maar in de werkelijkheid zitten er wel consequenties aan verbonden als je de handelingen ook echt uitvoert (daarover meer in deel 2 ‘Moraliteit’ en deel 3 ‘De Staat’). Je mag dus, indien je dat wil, ook zomaar bij mensen naar binnen gaan en hun spullen kapot maken. De wil is daarbij ook vrij, in gedachten kan je alle spullen op de wereld kapot maken. In de praktijk gaat dit natuurlijk niet lukken, maar je kunt dit alles in principe wel willen.
1.2 Hegel in de coronasupermarkt
In paragraaf 44 schrijft Hegel: “Ik als persoon heb het recht om mijn wil in elke zaak te leggen, die daardoor de mijne wordt.” 4 Dit betekent dat een persoon in de supermarkt ook het recht heeft om het hele schap aan toiletpapier leeg te kopen. De mens heeft immers een absoluut recht om zich zaken toe te eigenen. Met “mijn wil in een zaak leggen” bedoelt Hegel dat je een verlangen naar een zaak (zaken zijn altijd materieel), 5 kunt omzetten naar het bezitten van hetgeen waarnaar je verlangde. Dit doe je door er je wil in te leggen; enkel het uitspreken van de woorden ‘dit is van mij’ is soms al genoeg, 6 of, zoals in het voorbeeld van het toiletpapier het geval is, je iets toe-eigenen door een zaak in je winkelwagen te leggen.
Om in te gaan op een voorbeeld buiten de supermarkt: de Amerikanen die laatst in het nieuws waren met hun anti-corona protesten hebben misschien wel een punt vanuit Hegels perspectief. 7 Een spandoek droeg de tekst “We are human, we are free.” 8 Dit zegt Hegel ook; mensen hebben als eigenschap dat ze willende ikken zijn, en deze wil is vrij. Dus inderdaad: als mens ben je ultiem vrij om te gaan en staan waar je wilt, ook in tijden van corona. Alleen gaat dit, zo zal in de komende delen blijken, niet altijd zomaar zonder consequenties. Als mens ben je inderdaad vrij en kan je dus lak hebben aan de maatregelen die worden opgesteld. Feit is echter wel dat je in een maatschappij leeft waarin een bepaalde moraliteit heerst. Vrij zijn kan je dus in principe altijd, maar dat is nooit helemaal zonder consequenties.
HAMSTERENDE HUICHELAARS MET WINKELWAGENTJES:
Moraliteit in de supermarkt
Nobilée van den Bos
In het tweede deel van Hegels Hoofdlijnen, De Moraliteit, wordt het willende ik uit het voorgaande deel een moreel subject. Een moreel subject is iemand die actief het goede wil en nastreeft. Het subject kan dit doen omdat het zich bewust is geworden van zijn status als willend ik en dus handelt met kennis van zijn eigen wil: het morele subject is daarom ook een bewust handelend subject. We bevinden ons met de moraliteit dus in de sfeer van de objectieve geest, onder andere gekenmerkt door actualisering, negatie en uitwendigheid.
Aangezien het morele, bewust-handelende subject kennis heeft van zijn eigen wil kan het een plan maken: het kan handelen met voorbedachten rade. Vanwege die verantwoordelijkheid voor het eigen handelen is er hier ook plaats in het systeem voor intentie (de bedoeling van een handeling), schuld (verantwoordelijkheid voor de gevolgen van een handeling) en geweten (kennis van het goede en daartoe kunnen handelen; het geweten hebben).9
Door huichelarij ontzeg je anderen en jezelf het recht op het goede door jouw ‘slechte’ handelen te laten voorkomen als juist handelen.
Als het subject kennis heeft van wat het goede is en kennis heeft van zijn eigen wil, dan kan het ervoor kiezen om wel of niet het goede na te streven in zijn handelen. We hebben echter ook al gezien dat het morele subject actief het goede wil en nastreeft. Dit niet doen zorgt dus voor een slecht geweten – een schuldgevoel. De wil om het goede na te streven kan ook op een andere manier gemanipuleerd worden, dit noemt Hegel ‘huichelarij’. 10 Door huichelarij ontzeg je anderen en jezelf het recht op het goede door jouw ‘slechte’ handelen te laten voorkomen als juist handelen.
Dit fenomeen van de huichelarij is interessant in de casus van het coronavirus. In hoeverre vertoont het gedrag van mensen ten opzichte van de door de regering ingestelde maatregelen om de verspreiding van het coronavirus tegen te gaan sporen van huichelarij? Om die vraag te beantwoorden zal ik eerst laten zien wat huichelarij is volgens Hegel, om vervolgens aan de hand van de casus ‘Hegel in de supermarkt’ te laten zien hoe mensen al dan niet huichelachtig omgaan met de gestelde maatregelen.
2.1 Huichelarij
Huichelarij is volgens Hegel wat er optreedt wanneer een zelfbewustzijn “een handeling voor anderen en voor zichzelf als goed [laat] doorgaan, waarbij de negatieve, wezenlijke inhoud ervan tegelijk binnen dat zelfbewustzijn, als in zichzelf gereflecteerd, en dus zich bewust van het algemene van de wil, wordt vergeleken met het algemene.” 11 De misstap die hier gemaakt wordt is dus dat het morele subject pretendeert dat zijn subjectieve wil het goede – het absolute – is. Huichelarij bevat daarom de volgende momenten: 1) het subject weet wat het goede is om te doen, 2) het subject wil iets wat hier tegenin gaat en 3) het subject kan de zaken uit (1) en (2) met elkaar vergelijken en weet dus dat zijn wil uit (2) een kwade wil is.
Dit bovenstaande beschrijft echter nog niet huichelarij als volledig, maar slechts het handelen met een kwaad geweten. Een belangrijk onderdeel van de huichelarij is namelijk misleiding: de huichelaar weet het kwade zo vorm te geven dat het zich aan anderen op de eerste plaats voordoet als goed, en presenteert daarbij zichzelf als een gewetensvolle weldoener terwijl hij dat dus juist niet is: hij houdt alleen de schijn op van goed handelen.12
Een laatste, nog ergere vorm van huichelarij is de ironie. Daarin stelt de huichelaar zichzelf als het ware boven de wet, en presenteert zichzelf als een ongelooflijke weldoener omdat hij er ondanks zijn wet overstijgende status toch voor heeft gekozen om zich aan die wet te houden.13 In deze vorm doet een egoïst zich voor als altruïst, en houdt hij niet alleen anderen maar ook zichzelf voor de gek. Een redelijk persoon kan namelijk helemaal niets anders kiezen dan wat hij goed acht, en kan er in die zin dus helemaal niet voor kiezen om zich toch maar aan de wet te houden.
Kort gezegd is huichelarij volgens Hegel dus je eigen bijzondere mening doen voorkomen aan anderen als het absolute, waarbij je bewust een kwaad op de plaats van het goede zet. Hierbij misleid je niet alleen anderen, maar in het ergste geval ook jezelf omdat je als redelijk subject wel weet, of minstens in staat bent om te weten, wat het absoluut goede eigenlijk is.
2.2 Typetjes in de supermarkt
Wanneer Hegel vandaag de dag een voet zou zetten in een supermarkt, zou hij schrikken van het hoge aantal huichelaars dat hij er aan zou treffen. Tenminste, als we ervan uitgaan dat ‘het goede’ in dit geval de genomen overheidsmaatregelen zijn. Denk hierbij aan het zoveel mogelijk thuis blijven, winkelen met een winkelwagentje, boodschappen doen in je eentje, minstens anderhalve meter afstand houden van andere mensen en thuisblijven als je verkoudheidsklachten hebt. Een ander voorbeeld is het verbod op hamsteren. Hegel zou zich hier keurig aan houden,maar zou (onder andere) het volgende huichelachtige type tegenkomen in de supermarkt: de persoon die weliswaar dankbaar gebruik maakt van het winkelwagentje, maar die deze gebruikt om al het wc-papier uit de supermarkt in te slaan. Deze persoon maakt zich schuldig aan huichelarij zoals Hegel die beschrijft. Hij maakt zichzelf namelijk wijs dat hij voldoet aan de eis van het goede door te winkelen met een winkelwagentje (waardoor er een gepaste afstand tot andere winkelaars gegarandeerd wordt), maar schendt bewust de niet-hamsteren maatregel: ‘Ik heb tenslotte een heel huishouden te onderhouden, dat vraagt nou eenmaal om veel wc-papier!’
De wil om een grote hoeveelheid wc-papier te hebben gaat in tegen wat het goede is om te doen: slechts één pak wc-papier kopen zodat iedereen datzelfde kan doen. Zo schendt dit typetje welbewustde maatregelen. Door zichzelf wijs te maken wél te voldoen aan de maatregelen, misleidt hij niet alleen zichzelf maar ook de andere mensen in de supermarkt. Want hoewel het winkelwagentje garant staat voor de veiligheid van anderen, miskent deze persoon anderen het recht op wc-papier door het schap leeg te kopen. Wc-papier hamsterende huichelaars met winkelwagentjes houden zichzelf dus voor de gek en ontzeggen daarmee anderen en zichzelf het recht op het goede.
De wil om een grote hoeveelheid wc-papier te hebben gaat in tegen wat het goede is om te doen.
HET RECHT VAN DE STAAT: Zedelijkheid in de Supermarkt
Wout Engels
In De Zedelijkheid, het derde deel van de Hoofdlijnen, wordt het morele subject uit het voorgaande deel een volwaardig burger. De burger wordt eindelijk in zijn volledige concrete synthetische omgeving begrepen, en begrijpt zichzelf daar ook in. Dit komt doordat dit derde en laatste deel de dialectische beweging afsluit. Daar waar het abstracte recht en de moraliteit nog over abstracties gingen, gaat de zedelijkheid over het individu in alle concreetheid.
Om de zedelijkheid te begrijpen, zal haar innerlijke dialectische driedeling uiteengezet moeten worden, te beginnen met ‘de familie’. Dit is de concrete onmiddellijkheid waarin de burger geboren wordt. Hoewel dit wederom de eerste stap vormt van een dialectische beweging, is het individu hier niet meer een enkeling zoals het dat nog wel in het abstracte recht was. De burger is hier onderdeel van een concreet geheel, de familie, die een onscheidbaar onderdeel van zijn identiteit uitmaakt.14
De tweede zedelijke gestalte is ‘de burgerlijke maatschappij’. In deze maatschappij is de burger uit zijn familie gestapt; hij is volwassen geworden. Zo is hij losgemaakt van zijn onmiddellijke eenheid met een geheel. In deze maatschappij begrijpt de burger zichzelf weer als een enkeling, die als enkeling in interactie treedt met andere individuen.15 Dit heeft een kille vorm van verhouding tot gevolg, geleid door marktrelaties.16 Ieder is uit op zijn eigen gewin, en de orde wordt gehouden door externe machten zoals de politie.17
Dit wil echter niet zeggen dat de burgerlijke maatschappij geen plaats kent in een zedelijke samenleving, of dat het een slechte omgangsvorm is. Het vormt wel degelijk een belangrijk en noodzakelijk moment waar de burger doorheen moet groeien. De burger moet echter wel gaan inzien dat de burgerlijke maatschappij inherent onhoudbaar is. Als dit gebeurt wordt het derde deel van de zedelijke drieslag bereikt: ‘de staat’.
Hegels visie op de staat zal in dit deel onderzocht worden. Het is belangrijk om je te realiseren dat deze schets van de staat slechts een schets van de idealestaat is. Met name de rol van het individu en hoe dit zich tot de (ideale) staat verhoudt zal centraal staan. Hierna kan de hoofdvraag van dit deel behandeld worden: in hoeverre heeft de overheid van de ideale staat het recht om radicale maatregelen zoals isolement aan haar burgers op te leggen, en hoe vertaalt dit zich naar de coronasupermarkt? Er zal beargumenteerd worden dat de overheid binnen een staat volledig het recht heeft om maatregelen op te legen aan haar individuele burgers, en dat het abstracte recht van de burger daarbij in principe niet onder druk komt te staan.
3.1 De Staat
De staat kent zelf ook een drieslag, wat zich laat indelen in intern recht, verhoudingen tussen staten, en wereldgeschiedenis.18 Als we de relatie tussen burger en staat willen begrijpen zullen wij ons moeten wenden tot het eerste moment, het interne recht. Dit moment is er één van onmiddellijkheid, een burger bevindt zich direct en concreet in de samenleving, en komt hier ook uit voort. Het is dus niet zo, zoals bij de contractdenkers, dat er eerst burgers waren die vervolgens een staat besloten te vormen. 19 Staat en burger komen hand in hand op.
Gelieerd aan het idee van onmiddellijkheid is dat we ons met de staat, zoals met de gehele rechtsfilosofie, in de objectieve geest bevinden. Dat houdt in dat, hoewel de staat een ‘sociaal construct’ is, we ons er altijd toe te verhouden hebben. Het heeft een objectief, onbetwistbaar bestaan. In deze zin, waarin de regering slechts een externe macht is, heeft de staat altijd al overmacht over de privépersoon. De staat kan namelijk simpelweg een grotere macht op het individu uitoefenen, via instanties zoals de politie, dan andersom.
Deze externe druk is echter niet meer nodig in de ideale staat. De staat, als zedelijke substantie, heeft namelijk de redelijke delen van alle voorgaande dialectische momenten in zich opgenomen. Sterker nog: de staat is slechts redelijk voor zover ze dit gedaan heeft. 20 Dit geldt ook, of zelfs bij uitstek, voor de radicale vrijheid van het willende ik uit het abstracte recht. Hegel verduidelijkt: “De staat is de werkelijkheid van de concrete vrijheid.” 21 Het doel van de staat is dan ook het algemeen belang en daarmee het behouden van de bijzondere belangen waar dat algemeen belang uit bestaat. 22
De burger binnen de staat heeft dit ook door. In de staat is zijn bijzondere recht volledig ontwikkeld en is het overgegaan in de algemeenheid. Deze burger heeft door dat de algemene wil ook zijn wil is en bevat. Dit leidt zelfs tot een vorm van patriottisme: de burger ziet in dat de huidige (algemene) staatsvorm de beste is. De staat wordt daarom ook vertrouwd door de burger, die de staatsvorm wil behouden en tot gewoonte wil maken.23
3.2 Zedelijkheid in de supermarkt
Nogmaals: deze schets van de staat is slechts een schets van de idealestaat. Elke werkelijk bestaande staat zal hier dus bijna noodzakelijkerwijs in meer of mindere mate van afwijken. Tevens is niet elke burger in een staat ook een compleet zedelijke burger, denk bijvoorbeeld aan de huichelaars en hamsteraars. Natuurlijk zijn er verschillen in de mate waarin burgers doorhebben dat de staat hun eigen bijzondere belangen dient en hun vrijheid verwerkelijkt. Dit geldt voor zover de staat dat dan ook werkelijk doet.
Natuurlijk zijn er verschillen in de mate waarin burgers doorhebben dat de staat hun eigen bijzondere belangen dient en hun vrijheid verwerkelijkt.
Aangenomen dat onze staat redelijk dicht bij de ideale staat ligt, hebben de relevante instanties binnen onze staat het volledige recht om maatregelen zoals isolement op te leggen aan zijn burgers, zonder dat daarbij de vrijheid van de individuele burgers op het spel komt te staan. De staat (en de beslissingen die voortkomen uit de staat) komt namelijk voort uit de individuele bijzondere vrijheid, en handelt ernaar om dit recht te behouden. Maatregelen die getroffen worden door een supermarkt vanwege de coronacrisis zijn hiervan een direct verlengde. De maatregelen van de supermarkt zijn tenslotte een extensie van de maatregelen van de overheid, die weer een extensie is van de eigen bijzondere vrijheid en recht.
Een verschil in inzicht tussen burgers onderling vinden we ook terug in de coronasupermarkt. De meeste burgers zien in dat de genomen maatregelen van de supermarkt er zijn om hun eigen belang te beschermen. Deze burgers houden zich dan ook netjes aan de maatregelen, in het vertrouwen dat het voor hun eigen bestwil is.
Burgers die dit vertrouwen in de staat niet hebben vallen dan ook terug op gedrag dat kenmerkend is voor de burgerlijke maatschappij. Hierin voelt het individu zich weer alleen, en vervalt het in een spel van ‘ik tegen de wereld’. Het verlies van vertrouwen in de staat en de houding die het terugvallen op de burgerlijke maatschappij met zich meebrengt is hetgeen dat dan ook leidt tot het hamsteren van toiletpapier.
CONCLUSIE
De inzet van deze paper was zowel om via Hegel de coronacrisis beter te begrijpen, als door de coronacrisis Hegel beter te begrijpen. Door intensief bezig te zijn om de coronacrisis te begrijpen met behulp van Hegels gedachtengoed, ontstaat een beter begrip van dat gedachtengoed zelf. Nu in deze paper de coronasupermarkt met behulp van Hegels Hoofdlijnen van de Rechtsfilosofie dialectisch doorlopen is, is een beter begrip van de coronacrisis mogelijk geworden. De gebeurtenissen in de supermarkt vormen als het ware een verkleinde weergave van wat de coronacrisis teweegbrengt in mensen zelf (de klanten), tussen mensen (de interactie tussen klanten) en in onze samenleving als geheel (de supermarkt). Wanneer de gebeurtenissen in de supermarkt dus beter begrepen worden, kan dit ons helpen de coronacrisis zelf ook beter te begrijpen.
Wat deze mensen daarbij uit het oog verloren hebben, is dat ze eigenlijk wel beter weten.
Te beginnen bij de mensen zelf: de uitbraak van het coronavirus was voor veel mensen reden voor paniek. Zouden de winkels wel openblijven? Wat als we straks ons huis helemaal niet meer uit mogen? Zijn de ziekenhuizen nog wel veilig? Die paniek resulteerde in voor ons land, dat al 75 jaar vrede en vrijheid kent, bijzondere taferelen: mensen gingen wc-papier en conserven hamsteren, stonden ’s ochtends urenlang in de rij om de supermarkt in te mogen en vochten om winkelwagentjes en pakken toiletpapier. Wanneer we hier Hegels rechtsfilosofie op loslaten blijkt het echter helemaal niet zo uitzonderlijk te zijn. Menselijke individuen zijn namelijk in eerste instantie ‘willende ikken’ met het abstracte recht om vrij hun wil te vervullen. De panikerende mensen hebben dus de wil én het recht om te hamsteren, in de rij te staan en om met elkaar te vechten om schaarse producten.
Wat deze mensen daarbij uit het oog verloren hebben, is dat ze eigenlijk wel beter weten. Mensen zijn namelijk niet alleen willende ikken, maar ook morele subjecten met kennis van goed en kwaad. Toen de overheid besloot om maatregelen te treffen die de verspreiding van het coronavirus tegen moesten gaan en de rust in de samenleving weer moesten doen terugkeren, waren mensen als morele subjecten in staat om het goede daarvan in te zien. Door anderhalve meter afstand van elkaar te houden en niet al het wc-papier van de supermarkt op te kopen wordt een groter algemeen leed voorkomen, en dat is goed. Mensen zijn in staat om dit goede redelijk in te zien, en kunnen daarom ook verontwaardigd raken wanneer iemand zich niet aan dit goede houdt.
De ingrijpende overheid komt ook voor in Hegels rechtsfilosofie. De overheid heeft namelijk, in het geval van Hegels ideale staat, het recht om in te grijpen in de samenleving en om bepaalde regels en maatregelen op te leggen aan haar burgers. In een ideale staat handelt de overheid namelijk altijd zo dat ze het recht van de burgers op hun (individuele en bijzondere) vrijheid kan waarborgen. Ook al lijkt de intelligente lockdown van Nederland op het eerste gezicht de individuele vrijheid van haar burgers in te perken, hij doet volgens Hegels rechtsfilosofie eigenlijk het tegenovergestelde door juist het recht op vrijheid te waarborgen. Wanneer een aantal mensen wc-papier blijft hamsteren, blijft er voor de meeste anderen weinig vrijheid over om een ‘sociaal acceptabele’ hoeveelheid wc-papier te kopen.
- Georg Wilhelm Friedrich Hegel, Hoofdlijnen van de Rechtsfilosofie, vert. Willem Visser (Amsterdam: Boom, 2014), 25. ↵
- Hegel, Hoofdlijnen van de Rechtsfilosofie, 65 (§34). ↵
- Hegel, Hoofdlijnen van de Rechtsfilosofie, 53 (§ 22), laatste zin niet-ingesprongen deel. ↵
- Hegel, Hoofdlijnen van de Rechtsfilosofie, 71 (§ 44). ↵
- Hegel, Hoofdlijnen van de Rechtsfilosofie, 69 (§ 42). ↵
- Hegel, Hoofdlijnen van de Rechtsfilosofie, 78 (§ 54). ↵
- Jeong Park, “Hundreds protest coronavirus stay-at-home in San Clemente,” The Orange County Register, 19 april, 2020, https://www.ocregister.com/2020/04/19/hundreds-protest-stay-at-home- ↵
- Kalani Robb (@kalanirobb), “San Clemente is officially over it ☝!!!,” Instagram, 19 april, 2020, (https://www.instagram.com/p/B_LL0gZnblU/?hl=nl. ↵
- Evert van der Zweerde, Leeswijzer 4&5 bij Hegels Hoofdlijnen van de Rechtsfilosofie, 2020. ↵
- Hegel, Hoofdlijnen van de Rechtsfilosofie, 149 (§140). ↵
- Hegel, Hoofdlijnen van de Rechtsfilosofie, 149 (§140). ↵
- Hegel, Hoofdlijnen van de Rechtsfilosofie, 151 (toelichting §140). ↵
- Hegel, Hoofdlijnen van de Rechtsfilosofie, 162 (toelichting §140). ↵
- Hegel, Hoofdlijnen van de Rechtsfilosofie, 175 (§158). ↵
- Hegel, Hoofdlijnen van de Rechtsfilosofie, 192 (§182). ↵
- Hegel, Hoofdlijnen van de Rechtsfilosofie, 192 (§183). ↵
- Hegel, Hoofdlijnen van de Rechtsfilosofie, 225 (§231). ↵
- Hegel, Hoofdlijnen van de Rechtsfilosofie, 244 (§182). ↵
- Hegel, Hoofdlijnen van de Rechtsfilosofie, 239 (§258, toelichting). ↵
- Hegel, Hoofdlijnen van de Rechtsfilosofie, 263 (§272). ↵
- Hegel, Hoofdlijnen van de Rechtsfilosofie, 245 (§260). ↵
- Hegel, Hoofdlijnen van de Rechtsfilosofie, 250 (§270). ↵
- Hegel, Hoofdlijnen van de Rechtsfilosofie, 249 (§268). ↵