Het conflictueuze karakter van de liefde

Wie het woord objectificatie hoort, denkt misschien al snel aan discriminatie, xenofobie of seksisme. Zoals de Amerikaanse relatietherapeut Esther Perel ons echter laat zien, zijn we ook in de liefde soms geneigd ‘de ander’ te reduceren tot een bepaald beeld dat we van haar hebben. Vanuit onze behoefte aan veiligheid en geborgenheid, zo schrijft ze, zijn we soms bang voor de vrijheid en eigenheid van onze geliefde. Als zij een vrij subject is, kan zij altijd besluiten ons te verlaten. Om dit te voorkomen proberen we haar gevangen te houden in het beeld dat we van haar hebben. Zo komt niet alleen de liefdesrelatie, maar ook onze eigen vrijheid onder druk te staan. In een relatie staan dus twee belangrijke menselijke behoeftes met elkaar op gespannen voet: enerzijds de behoefte aan veiligheid, nabijheid en geborgenheid en anderzijds de behoefte aan vrijheid, eigenheid en autonomie. 

Perel is niet de eerste die deze spanning beschrijft: wat betreft thematiek en taalgebruik doet haar werk denken aan het existentialisme van Jean-Paul Sartre en Simone de Beauvoir. Jean-Paul Sartre schreef in zijn hoofdwerk Het Zijn en het Niet1 dat alle menselijke relaties onvermijdelijk getekend worden door conflict – óók de liefdesrelatie. Het conflict bestaat er dan eigenlijk altijd uit dat twee individuen die elkaar ontmoeten met elkaar een gevecht aan gaan voor het behoud van de eigen vrijheid en subjectiviteit. In dit essay onderzoek ik in hoeverre Perels overtuigingen overeenkomen met die van Sartre, én waar de belangrijke verschillen liggen. Voor Sartre is er namelijk geen bevredigende oplossing voor ‘het conflict.’ Perel is optimistischer gestemd: volgens haar kunnen ‘veiligheid’ en ‘vrijheid’ naast elkaar bestaan in een gezonde liefdesrelatie. Met behulp van de woorden van De Beauvoir, zal ik dit idee filosofisch duiden. 

Het mysterie dat naast je ligt

Perel, die inmiddels tientallen jaren in New York woont, groeit op in Antwerpen als dochter van twee Poolse holocaust-overlevenden. Ze spreekt dan ook naast Pools, Engels en maar liefst 6 andere talen, nog altijd Nederlands. Na in Jeruzalem en Boston te hebben gestudeerd, gaat Perel in New York bij de Argentijnse familietherapeut Salvador Minuchin in de leer. In 1983 opent ze daar haar eigen praktijk, waar ze voornamelijk families met een migratieachtergrond ondersteunt. Achttien jaar werkt ze in relatieve onbekendheid, tot ze in 2001 naar aanleiding van de Monica Lewinsky-affaire een artikel over trouw en ontrouw schrijft. Het artikel gaat viral en een uitgeverij benadert haar om het artikel uit te werken tot een boek: haar eerste bestseller is geboren.

In Erotische Intelligentie2 breekt Perel met het idee dat een gebrek aan seks veroorzaakt wordt door een gebrek aan intimiteit, een idee dat lange tijd heersend was in relatietherapie. Volgens haar staan erotiek en intimiteit juist op gespannen voet. Met ‘erotiek’ wil Perel benadrukken dat het niet alleen om de handeling van seks gaat, maar ook om verbeelding en levenslust. Het boek onderzoekt de spanning tussen deze twee fundamentele, maar vaak conflicterende basisbehoeftes: de behoefte aan geborgenheid en veiligheid versus de behoefte aan spanning, avontuur en vrijheid. 

Volgens Perel wordt intimiteit gevoed door nabijheid, terwijl erotiek juist gevoed wordt door afstand. In een TED talk zegt ze het volgende: 

In de liefde willen we de geliefde bezitten, de geliefde kennen, de afstand tot de ander minimaliseren, de kloof verkleinen, de spanningen neutraliseren; we willen nabijheid. Maar in verlangen willen we een ‘ander’, iemand aan de andere kant die we kunnen opzoeken. In verlangen willen we een brug om over te steken. Of in andere woorden: vuur heeft lucht nodig.3

In het Westen hebben we, zo stelt Perel, een ideaalbeeld van romantische liefde waarin radicale openheid en eerlijkheid centraal staan, en vreemdgaan de grootste zonde is. Ze heeft in haar praktijk gemerkt dat mensen in een monogame relatie vaak niet alleen moeite hebben met een handeling van vreemdgaan, maar ook al met eventuele fantasieën van partners. Volgens Perel kun je deze fantasieën echter nooit volledig uitsluiten: elke relatie bestaat juist bij gratie van een (ingebeelde) derde. Deze ‘derde’ representeert de keuzes die we niet gemaakt hebben en is in die zin verbonden met onze individuele vrijheid. Denk aan een ex-partner, een bekende Nederlander of een stille crush: zij representeren de paden die we niet bewandeld hebben. Door binnen de relatie ruimte te creëren voor dit soort fantasieën, blijft de vrijheid en eigenheid van beide partners volgens Perel gewaarborgd zonder dat zij dit buiten de relatie hoeven te zoeken.

Het erkennen van de mogelijkheid van een derde is één manier waarop we gehoor kunnen geven aan de paradox van intimiteit en erotiek; één manier waarop we in onze verbondenheid en nabijheid toch ruimte en afstand kunnen bewaren. En dit is voor Perel nu juist de sleutel tot een gezonde en gelukkige relatie. Volgens haar moeten we ervoor waken met de ander te willen samensmelten, want als we met de ander samensmelten, is verbinding niet meer mogelijk: er is dan geen ‘ander’ om die verbinding mee aan te gaan. Een relatie is alleen mogelijk als er twee verschillende individuen zijn, en zo is juist afstand de voorwaarde voor connectie. Het is dus zaak de ander als vrij individu te blijven zien, of in Perels woorden: “om open te blijven staan voor het mysterie dat naast je ligt.”4

Waarschijnlijk niet geheel onbewust spreekt Perel, in al die negen talen die ze meester is, een tiende, meer universele taal: de taal van het existentialisme. Ze spreekt over vrijheid, over onze relaties met anderen en over de mogelijke bedreiging van de liefde. Dit zijn belangrijke thema’s voor het existentialisme, een stroming die in de jaren zestig minstens zo populair was als Perel nu. Met figuren als Jean-Paul Sartre, Simone de Beauvoir en Albert Camus in de hoofdrol, en hun Gauloises-rokende, in zwarte coltruien geklede figuranten, spreekt het existentialisme in het naoorlogse Parijs tot de verbeelding. De hoofdgedachte van deze filosofie is dat wij mensen gedoemd zijn tot vrijheid.

Een ideaalbeeld van romantische liefde waarin radicale openheid en eerlijkheid centraal staan, en vreemdgaan de grootste zonde is.

Hoewel Perel nooit publiekelijk over de filosofische stroming heeft gesproken, is het leggen van een verband tussen relatietherapie en het existentialisme geen vreemde zet. Er heeft een brede stroming van existentiële psychotherapie bestaan, waartoe ook holocaust-overlever Victor Frankl behoorde, een van de invloeden op Perel. Deze therapievorm werd in de tweede helft van de vorige eeuw ontwikkeld door de Zwitserse psychiater Ludwig Binswanger en is, net als Perels werk, gericht op zingeving en existentiële thema’s als angst, de dood en vrijheid. Hoewel Perel als therapeut waarschijnlijk niet bekend is met de aan deze therapievorm ten grondslag liggende filosofie van Sartre en De Beauvoir, kan haar werk gelezen worden als een reactie op het beeld dat zij van de liefde schetsen. 

In het existentialisme van Sartre en De Beauvoir speelt de (on)mogelijkheid van de liefde geen onbelangrijke rol. Het is op een bepaalde manier altijd een twistpunt geweest tussen beide filosofen, die tevens elkaars geliefden waren. Volgens Sartre was ‘echte liefde’ onmogelijk, omdat alle menselijke relaties uiteindelijk onontkoombaar conflictueus zijn. Volgens hem ontstaat er namelijk een strijd om de vrijheid wanneer twee subjecten elkaar ontmoeten. In sommige opzichten lijken de taal en argumentatie van Perel op die van Sartre, al is haar beeld van relaties ontegenzeggelijk optimistischer. Zowel Sartre als Perel spreken over de behoefte aan vrijheid in een relatie, en de behoefte de ander te bezitten zonder hem of haar te reduceren tot een ding. In tegenstelling tot Sartre is Perel er echter van overtuigd dat een relatie waarin de vrijheid van beide partners wordt gewaarborgd mogelijk is. In deze zin sluit Perels gedachtegoed beter aan bij dat van De Beauvoir, die als reactie op Sartre een pleidooi voor de mogelijkheid van een gelijkwaardige liefdesrelatie schreef.

Sartre en de strijd om vrijheid

Jean-Paul Sartre stond er bij het grote publiek om bekend er een sober mensbeeld op na te houden. Hij beargumenteerde dat elk individu uiteindelijk volledig verantwoordelijk is voor zijn eigen handelen, en dat hij in relatie tot zijn medemensen in een strijd om de vrijheid belandt. Het conflictueuze karakter van de relatie met de ander bespreekt Sartre in zijn eerste hoofdwerk Het zijn en het niet. Daar schrijft Sartre dat zelfs de liefde een verhouding van conflict is.

Ten eerste maakte Sartre een onderscheid in de manier waarop wij mensen bestaan en de manier waarop de dingen om ons heen bestaan. Waar wij ons bewust zijn – van zowel onze omgeving als van onszelf – zijn de dingen slechts zoals ze zijn. Dit wil zeggen dat de dingen in de wereld met zichzelf samenvallen: ze hebben geen relatie van bewustzijn tot zichzelf, zoals mensen dat wel hebben. Dit betekent ook dat waar dingen passief bestaan, wij mensen actieve en vrij handelende wezens zijn. Een subject, een mens, valt nooit met zichzelf samen, maar verschilt altijd van zichzelf. Zo is zij niet te reduceren tot een vaststaande identiteit ontleend aan haar klasse, ras, gender of beroep, omdat zij ook een houding kan aannemen ten opzichte van die ‘identiteiten.’ Een mens valt zelfs niet samen met wat zij geweest is, omdat zij altijd in staat is te veranderen. Precies dit vermogen te veranderen is onze menselijke vrijheid. 

In relatie tot andere mensen ontstaat er echter een strijd om die vrijheid. Sartre legt dit uit aan de hand van een voorbeeld van iemand die door een sleutelgat gluurt uit jaloezie of nieuwsgierigheid. Zolang zij alleen op de gang is, is zij zich niet expliciet bewust van zichzelf. Maar dan komt er iemand de gang op en zij verstart. Plots wordt zij zich bewust van zichzelf; van haar kromme houding, van wat haar handeling uitdrukt. In andere woorden: de aanwezigheid van de ander maakt haar bewust van zichzelf als het object dat zij onder de blik van de ander wordt. Niet alleen zij, maar ook de dingen op de gang krijgen nu betekenis voor de ander. 

Als ik alleen in een ruimte ben, krijgen alle dingen in de ruimte betekenis in relatie tot mij en mijn projecten: de dingen in de ruimte openbaren zich aan mij als mijn mogelijkheden. Een trap toont zich als iets waar ik op kan klimmen, maar ik kan er bijvoorbeeld ook op gaan zitten, deze mogelijkheden zijn mijn mogelijkheden. Door de blik van de ander ontstaat er in de situatie echter een reële dimensie die aan mij ontsnapt: er kan iets gebeuren dat ik niet had voorzien, juist door de subjectiviteit van de ander. Als ik alleen in een ruimte ben kan er ook wel iets gebeuren dat tegen mijn verwachtingen in gaat, zoals een vaas die valt en breekt doordat ik aan een plankje trek. Dit is echter volgens Sartre niet iets dat ik niet had kunnen voorzien: het plankje valt als gevolg van mijn eigen onhandigheid. Als een ander de ruimte betreedt krijgen de dingen echter een nieuwe dimensie: ze krijgen nu betekenis in relatie tot die ander, en niet meer slechts voor mij.

Nu kunnen we begrijpen waarom Sartre stelt dat elke relatie conflictueus is. Juist omdat de ander mij ziet, is zij een subject en ben ik het object van haar blik. Voor Sartre is het niet mogelijk dat twee subjecten elkaar zien: subjectiviteit is immers iets wat men niet kan zien, maar alleen kan zijn. Alles wat we kunnen zien verschijnt als object aan ons, zo ook de ander. Onze relatie tot anderen bestaat dus als strijd om de vrijheid: wie is het object, en wie het subject? Alleen een subject kan vrij zijn, en men wil zich dus niet gereduceerd zien tot een louter object. Zo moeten we volgens Sartre ook de liefdesrelatie begrijpen: de liefde is als het ware een poging de eigen subjectiviteit, en daarmee de eigen vrijheid, in relatie tot de ander terug te winnen. 

Het onmogelijke project van de liefde

Waarom verlangen we de liefde? Volgens Sartre gaat het in de liefde niet om louter fysieke begeerte, want die kan makkelijk bevredigd worden: als seksueel verlangen liefde is, dan zou betalen voor seks liefde zijn. Gaat het dan, vraagt Sartre zich af, om het verlangen iemand te bezitten? Ook dat lijkt niet het geval te zijn, want het verlangen van de minnaar is nooit om het voorwerp te worden van mechanische, passieloze liefde. Een minnaar begeert niet haar geliefde te bezitten zoals men een ding bezit, zo schrijft Sartre, zij wil daarentegen de vrijheid van de ander als vrijheid bezitten. Hier stuiten we op een ogenschijnlijke tegenstrijdigheid: hoe kun je een vrijheid bezitten? 

Ook de liefdesrelatie ontsnapt er volgens hem niet aan in essentie conflictueus te zijn.

Hier ligt een duidelijke overeenkomst met het werk van Perel: wij mensen hebben behoefte aan liefde, veiligheid en geborgenheid. Daarom willen we iemand volledig kennen, met iemand samensmelten, iemand bezitten. En toch willen wij de ander niet als slaaf van onze passies: zodra we de geliefde volledig bezitten, zodra er geen afstand meer bestaat, wordt zij voor ons oninteressant. Zoals we hebben gezien blijft het verlangen slechts leven als men de geliefde als vrij en eigen persoon kan blijven zien. Dan blijft de vraag: hoe ontsnappen we aan deze paradox van de liefde?

Voor Sartre is het antwoord simpel: niet. Ook de liefdesrelatie ontsnapt er volgens hem niet aan in essentie conflictueus te zijn. Het project van de minnaar is bemind te worden, maar hiervoor moet zij eerst de beminde verleiden door zich als object in haar blikveld te plaatsen. En hier stuiten we op een tweede probleem: niet alleen is het onmogelijk de vrijheid van de ander te bezitten als vrijheid, maar nu blijkt ook dat ik me, om mijn eigen subjectiviteit te herwinnen, eerst tot object voor de ander moet reduceren. Dit komt doordat er volgens Sartre binnen een relatie nooit twee subjecten kunnen bestaan. 

Als het me dan toch lukt de ander voor me te winnen, dan is de liefdesrelatie die tot stand komt kwetsbaar: het gevaar tot object te worden gereduceerd is misschien even geweken, maar ligt desalniettemin altijd nog op de loer. Zo kan elk bewustzijn “zich op elk moment uit zijn ketenen bevrijden en de ander opeens als object bezien.”5 Alleen al de gedachte dat dit opeens kan gebeuren, boezemt de geliefde angst in. Nu kunnen de geliefden zich uit alle macht proberen te verzetten tegen deze onwenselijke uitkomst, ze hoeven maar bekeken te worden door een derde persoon, en ze worden gelijk beiden tot object. Dit is volgens Sartre de reden dat geliefden zich graag samen afzonderen. Deze poging de liefde te bewaken slaagt echter niet, want deze derde persoon hoeft niet letterlijk aanwezig te zijn: alleen al de mogelijkheid van haar blik vernietigt de liefde. 

Ook hier zien we overeenkomsten met de ideeën van Perel: we zijn bang voor de vrijheid van onze geliefde omdat deze betekent dat de betovering op een dag verbroken kan zijn. Hij of zij kan ons plots weer als object gaan zien, als een dit of een dat. Hij of zij kan dan zelfs besluiten op te stappen. Hierdoor proberen we uit alle macht de ander dicht bij ons te houden. Dit doen we onder andere, zoals we hebben gezien, door de mogelijkheid van een derde persoon uit te sluiten. In de moderne monogame liefdesrelatie vormen zelfs fantasieën over anderen een bedreiging. 

De boodschap luidt: heb de ander lief, in al zijn vrijheid en eigenheid.

Wat Perel echter van Sartre onderscheidt is haar geloof in de mogelijkheid de derde onschadelijk te maken. Voor Sartre betekent de (ingebeelde) derde het einde van de liefdesrelatie: de blik van de derde maakt beide geliefden namelijk tot object en zonder subject is de liefde onmogelijk. Volgens Perel biedt deze derde, die symbool staat voor de vrijheid van je partner, juist mogelijkheden. Zo kun je volgens haar deze ‘derde’ juist een plek geven in de slaapkamer. Dit betekent niet per se een open relatie of groepsseks: ook in fantasie kun je de derde in je seksleven incorporeren, bijvoorbeeld door rollenspel. Zo hoeven de geliefden zich niet uit alle macht af te zonderen – een project dat gedoemd is te falen – maar kunnen zij zonder angst de vrijheid van de ander aanvaarden. 

Wat ten grondslag ligt aan het verschil in opvattingen hier, is dat Perel er uiteindelijk wel in gelooft dat twee vrije individuen een relatie met elkaar aan kunnen gaan. Waar Sartre op grond van zijn filosofie moet concluderen dat een relatie tussen twee subjecten fundamenteel onmogelijk is, is het voor Perel juist de kunst die mogelijkheid op te zoeken en uit te dagen. Perel is geen filosoof, en geeft als zodanig geen theoretische analyse over die mogelijkheid. Ze geeft daarentegen praktische tips en inspireert haar lezers en luisteraars om de ander als vrij individu te blijven zien, en zo de relatie levendig te houden.

Het liefhebben van een vrijheid

Voor zover Perel gelooft in de mogelijkheid de ander als vrij individu lief te hebben, sluit haar gedachtegoed meer aan bij dat van De Beauvoir dan dat van Sartre. In haar verhandeling Pleidooi voor een moraal der dubbelzinnigheid reageert De Beauvoir op Sartres eerste hoofdwerk, en op de misvattingen hierover. Het existentialisme wordt verweten dat het individualistisch is – een verwijt dat niet geheel onbegrijpelijk is gezien Sartres opvattingen over onze relaties tot anderen. Zoals De Beauvoir schrijft: 

Volgens deze even verbreide als onjuiste interpretatie zou het individu, dat zich kent en kiest als schepper van zijn eigen waarden, deze aan anderen willen opleggen; daaruit zou een conflict van vijandige willen voortkomen, allen opgesloten in hun eigen eenzaamheid.6

Dit beeld herkennen we van Sartres relaas over de conflictueuze aard van onze relaties. De Beauvoir probeert het existentialisme echter tegen zulke verwijten te verdedigen en plaatst er een filosofie van wederkerigheid tegenover. Volgens haar kunnen we alleen zelf vrij zijn, door ook anderen vrij te laten. Over de liefde schrijft ze: 

Alleen omdat hij vreemd is en verboden, omdat hij vrij is, onthult de ander zich als ander; en hem authentiek liefhebben betekent hem liefhebben in zijn andersheid en in die vrijheid waardoor hij ontsnapt. De liefde is in dat geval een afzien van elk bezit, van elk samenvallen.7

Kortom: net als Sartre en Perel ziet De Beauvoir in dat we niet met een ander kunnen samenvallen, maar waar Sartre volhoudt dat het daar stopt, geloven Perel en De Beauvoir in de mogelijkheid van de ander te houden als vrijheid, als altijd anders, als aan ons ontsnappend. De boodschap luidt: heb de ander lief, in al zijn vrijheid en eigenheid. En hoe verleidelijk het soms ook kan zijn, pin je partner nooit vast in wat je over hem of haar denkt te weten. Het liefhebben van een vrijheid is een sprong, een waagstuk, een nooit-helemaal-weten, maar juist die onzekerheid maakt de liefde zo magisch.

  1. Jean-Paul Sartre, Het Zijn en het Niet (Rotterdam: Lemniscaat Publishers, 2003).
  2. Esther Perel, Erotische intelligentie (Lev., 2019).
  3. Eigen vertaling. TED. “The secret to desire in a long-term relationship | Esther Perel”. 14 februari, 2013. Video, 19:10. https://www.youtube.com/watch?v=sa0RUmGTCYY.
  4. Eigen vertaling. TED, “The secret to desire.”
  5. Sartre, Het Zijn en het Niet, 485.
  6. Simone de Beauvoir, Pleidooi voor een moraal der dubbelzinnigheid (Utrecht: Bijleveld, 1995), 71.
  7. De Beauvoir, Pleidooi voor een moraal, 66.