Status Quaestionis – Tim Miechels
“Koffie, altijd koffie”, zegt Tim Miechels wanneer hij plaatsneemt in restaurant Het Gerecht. We treffen hem na college en stellen hem een aantal vragen over zijn onderzoek. Hij promoveert momenteel aan de afdeling fundamentele filosofie van onze faculteit, maar is bij veel studenten bekend van het onderwijs dat hij geeft in bijna alle programma’s van de opleiding Filosofie. Waar gaat zijn onderzoek eigenlijk over?
“Vooral heel problematisch is de op natuurwetenschappen gebaseerde psychologie, die denkt dat we ook de mens in termen van natuur kunnen begrijpen.”
“Mijn onderzoek gaat over het begrip ‘naturalisme’: het idee dat we alles in termen van natuur kunnen begrijpen, of moeten begrijpen.” Miechels’ fascinatie voor het naturalisme stamt uit zijn studietijd, toen neurowetenschappers als Dick Swaab het hele menselijke bestaan wilden reduceren tot het brein. Publicaties als Wij zijn ons brein stootte hem toen al tegen het zere been. “Ik vond het werk van Swaab altijd zeer problematisch en ik was in de filosofie altijd op zoek naar een kritisch weerwoord op die vorm van naturalisme.” Meer in het bijzonder richt hij zich op de kritische houding van Edmund Husserl en Martin Heidegger ten opzichte van het naturalisme.
“als je de wereld gaat opvatten als natuur. Ja, dan sta je alweer met één been in het naturalisme.”
Welke kritische houding is dat dan? Daarvoor volgen we Miechels op zijn zoektocht door het werk van Husserl en Heidegger. Die tocht begint met een zekere nederigheid ten aanzien van de wetenschap. “Anti-wetenschappelijk zijn is in het licht van het enorme succes van de natuurwetenschappen geen serieuze positie.” Husserl begrijpt dat, maar ziet tegelijk de noodzaak de natuurwetenschappen te gronden in de menselijke ervaring. “Voor Husserl moet filosofie het fundament vormen voor wetenschap. Voor Husserl is filosofie – als fenomenologie – dé fundamentele wetenschap. Hij staat zo nog echt met één been, of twee benen misschien wel, in die traditie van de moderne filosofie die op zoek is naar vaste grond. Filosofie als moeder van de wetenschap die als fundering voor het hele bouwwerk van kennis moet fungeren. Dat is echt Husserls filosofisch project.”
Dat respect voor de verworvenheden van de wetenschap vult Husserl aan met een scherpe kritiek, legt Miechels uit: “Natuurwetenschappen zijn fundamenteel naïef, die kunnen zichzelf of hun eigen grond niet bewijzen. Die zijn in die zin epistemologisch naïef omdat ze niet kunnen verklaren hoe wij ooit tot ware kennis kunnen komen. Ze gaan er gewoon van uit dat de wereld zoals die buiten mij is echt bestaat, maar het hoe van die kennis kunnen ze niet begrijpen. Vooral heel problematisch is de op natuurwetenschappen gebaseerde psychologie, die denkt dat we ook de mens in termen van natuur kunnen begrijpen. Naast een epistemologisch probleem heeft deze vorm van psychologie ook een ontologisch probleem, want het bewustzijn is van een fundamenteel andere aard dan de natuur; het bewustzijn is nooit in termen van natuur te begrijpen.”
Toch is de kous daarmee niet af. Husserls kritiek alleen is niet genoeg om het naïeve naturalisme van iemand als Dick Swaab te pareren en daar verschijnt Heidegger in Miechels’ onderzoek. “Heidegger zegt: ‘Husserl, als jij ervan uitgaat dat mensen moeten streven naar absolute zekerheid en dat die absolute zekerheid te bereiken is, dan zie je eigenlijk een vraag over het hoofd: de vraag naar wat de mens nou eigenlijk is.’” Bij aanvang van zijn onderzoek verwachtte Miechels’ in het werk van Heidegger een zinvolle middenpositie tussen kritiekloos naturalisme en een anti-wetenschappelijke houding te vinden. Uiteindelijk blijkt daar dus veel meer te vinden, mogelijk zelfs een antwoord op de antropologische vraag.
Heideggers kritiek richt zich op Husserls mensbeeld, dat de mens als redelijk wezen voorstelt: “Een redelijk wezen verhoudt zich als kennend subject tegenover een wereld, die zich dan volgens Heidegger alleen maar als natuur – natuur als verzameling objecten – kan tonen. Terwijl Heideggers beeld van de mens, als een mens die altijd al is ingebed is in zijn wereld, ‘praktisch betrokken’ is op een wereld die altijd al betekenisvol voor ons is. Die meer primaire verhouding, van de mens als ingebed in zijn wereld, kan je nooit denken als je begint vanuit de theoretische blik. Vanuit de theoretische blik is de wereld waar je tegenover staat altijd natuur. En als je de wereld gaat opvatten als natuur. Ja, dan sta je alweer met één been in het naturalisme.” Husserl ontsnapt dus niet helemaal aan het naturalisme dat wetenschappers als Swaab voorstaan, bewust of onbewust houdt Husserl vast aan de grond van het naturalisme. Miechels kan dat wel verklaren, “Heidegger noemt dat ‘het bestaan dat vlucht voor zichzelf’. Daar bedoelt hij mee: de mens die vlucht voor de mogelijkheid dat er misschien wel helemaal geen zekere gronden voor zijn bestaan te vinden zijn.” Een reflex waar zelfs Husserl niet bestand tegen was.
Deze lijn van het naïeve natuurwetenschappelijk naturalisme, via Husserl tot aan Heidegger vormt de eerste fase van Miechels’ onderzoek. Wat wil Miechels nog meer onderzoeken? De filosoof lacht, wanneer hij toegeeft dat zijn hele onderzoeksplan op de schop moest na deze eerste bevindingen. Zijn originele plan was te beginnen bij de verhouding tussen Husserl en Heidegger. Van daaruit wilde hij het vroege werk van Heidegger induiken om Heideggers verhouding tot het naturalisme in dit vroege werk te onderzoeken. Tot slot zou het late werk van Heidegger aan bod komen, waarin Miechels op zoek wilde gaan naar een alternatief natuurconcept. De verhouding tussen Husserl en Heidegger blijkt echter veel rijker en interessanter is dan hij in eerste instantie had gedacht.
Zijn nieuwe onderzoeksplan is nog niet volledig uitgewerkt, maar voorlopig wil hij zich gaan bezighouden met Husserls De crisis van de Europese wetenschappen. “Wat je in De crisis ziet is dat Husserl bepaalde concepten introduceert waaruit blijkt dat hij zich wat heeft aangetrokken van Heideggers kritiek. Een belangrijk concept in De crisis is bijvoorbeeld Lebenswelt (levenswereld). Husserl introduceert dit concept om de wereld waarin we in onze alledaagsheid zijn ingebed waarin dingen betekenisvol zijn, te denken. En dat was nou precies Heideggers kritiek: dat je die wereld vanuit Husserls streng theoretische blik niet kon denken.”
We zijn geprikkeld en vragen ons af of de bebaarde metafysicus leestips voor ons heeft. Over leestips voor het werk van Husserl hoeft Miechels niet lang na te denken: “Filosofie als strenge wetenschap is een redelijk korte tekst van Husserl, geschreven voor een min of meer breed publiek zonder al teveel jargon. Een goed beginpunt.” Wat betreft Heidegger twijfelt Miechels wat langer. Hij legt uit dat al het werk van Heidegger ontoegankelijk is. Daarom raadt hij aan om te beginnen met Herbert Dreyfus’ introductie op Sein und Zeit. Dreyfus is dé grote Heidegger expert in de Verenigde Staten en heeft naast deze introductie ook een collegereeks gegeven over Heidegger die op Youtube te vinden is. “Wat vooral helpt is het feit dat je Dreyfus in die colleges steeds hoort worstelen met Heideggers denken, steeds onzeker is en steeds in discussie is met zijn studenten. Dat maakt het heel sympathiek. De ervaring van Heidegger lezen is altijd een worsteling en het helpt heel erg om te horen dat Dreyfus zelf ook worstelt.”