De acteurs die voor het verhaal waarvan men had genoten bijeengekomen waren, waren allang weer naar alle windstreken uitgevlogen; slechts de schaduwbeelden van hun productie had men gezien, miljoenen plaatjes van ultrakorte duur, waarin men hun handelen al filmend ontleed had, om het zo vaak men wilde snel en flikkerend te projecteren en aan het element van de tijd terug te geven. Het zwijgen van het publiek na de illusie had iets doods en afstotelijks. De handen waren machteloos tegenover het niets. Men wreef in zijn ogen, staarde voor zich uit, schaamde zich voor het licht en verlangde terug naar de duisternis om weer te kunnen toekijken hoe dingen die hun tijd hadden gehad, in verse tijd overgeplant en met muziek opgesmukt waren, zich opnieuw afspeelden.1

Dit citaat is afkomstig uit het boek De Toverberg van Thomas Mann. Het beschrijft een groep mensen in het begin van de 20e eeuw die volledig overdonderd en in de war is na het zien van een film in de bioscoop. Dit gevoel dat een film kan geven, het meegenomen worden in een andere wereld, kennen de meesten van ons. Films zijn al sinds het begin van de 20e eeuw een interessant en veel onderzocht onderwerp binnen de filosofie. Een tak in de filosofie die met name veel interesse heeft getoond in dit onderwerp is de fenomenologie.
Lees meer…- Thomas Mann, De Toverberg, (Amsterdam: Uitgeverij de Arbeiderspers, 2012), 396. ↵