Waarom de wereld niet bestaat (boek) – recensie
Markus Gabriel – Vertaling: Huub Stegeman – Boom (2014), 207 blz. €24,90 – ISBN: 9789089532718

In het boek Waarom de wereld niet bestaat uit 2013 legt Markus Gabriel, met behulp van populair taalgebruik, zijn idee uit van wat hij het ‘nieuwe realisme’ noemt. Het nieuwe realisme is een metafysische en wetenschapsfilosofische theorie die een weergave geeft van wat er wel en niet bestaat.
Volgens Gabriel zijn er twee grote stromingen binnen de geschiedenis van de filosofie wanneer wij het hebben over het bestaan van dingen. Ten eerste is er het wetenschappelijke realisme, ofwel het materialisme. Volgens deze stroming bevindt alles wat bestaat zich in het universum en zijn de dingen opgebouwd uit elementaire deeltjes. De andere grote stroming is het constructivisme. Gabriel definieert het constructivisme als de aanname dat we een feit niet op zich kunnen vaststellen, maar dat we alle feiten en gebeurtenissen zelf geconstrueerd hebben. Al het wetenschappelijk onderzoek dat wij doen, beoefenen we altijd door middel van bepaalde methodes die wij als mensen zelf hebben opgezet. De manier waarop wij onderzoek doen is dus altijd contingent. We kennen alleen de feiten die aan ons gepresenteerd worden dankzij de methode die wij als correct hebben geacht. Echter, deze stromingen zijn beide niet toereikend om het bestaan van de dingen adequaat weer te geven, volgens Gabriel. Hij geeft allereerst twee argumenten tegen het wetenschappelijk realisme.
Ten eerste is er het probleem van identificatie. Als ik een object zoek, bijvoorbeeld mijn telefoon, dan stelt het materialisme dat mijn telefoon bestaat uit elementaire deeltjes, maar om mijn telefoon te vinden moet ik een onderscheid maken tussen de elementaire deeltjes van de telefoon en de deeltjes van bijvoorbeeld de bank waarop hij ligt. Hiervoor moet ik echter eerst het bestaan van de telefoon erkennen, omdat dit mij de relevante informatie over de elementaire deeltjes geeft. Ten tweede is er het probleem dat het materialisme zelf niet materieel is. De theorie zelf bestaat namelijk niet uit elementaire deeltjes en de waarheid of onwaarheid van deze theorie ook niet. Binnen het materialisme kan er niet zoiets bestaan als waarheid, aangezien waarheid niet bestaat uit elementaire deeltjes.
“Het idee dat er geen feiten bestaan maar alleen interpretaties is onwaar, zowel binnen de wetenschap als het normale alledaagse leven.”
Ook het constructivisme is volgens Gabriel niet toereikend. Zo ziet het constructivisme bijvoorbeeld niet in dat het geen probleem is om de feiten op zich te kennen. Als twee mensen met normaal zicht in dezelfde situatie naar iets kijken, zullen ze het exact hetzelfde zien. Zelfs als we erkennen dat het kenproces een constructie is (we zijn om te kennen immers altijd afhankelijk van onze hersenen), dan staan de voorwaarden voor ons kenproces alsnog in de meeste gevallen los van hetgeen we proberen te kennen. Als ik in de trein zit en passagiers zie instappen, stappen deze in omdat de trein gestopt is en de deuren zijn geopend, niet omdat ik ze zie instappen. Met andere woorden: ze stappen niet in omdat ik het zie, maar ik zie het omdat ze instappen. Het idee dat er geen feiten bestaan maar alleen interpretaties is onwaar, zowel binnen de wetenschap als het normale alledaagse leven.
Het nieuwe realisme kunnen we zien als een synthese van het wetenschappelijk realisme en het constructivisme. Het voorbeeld dat Gabriel geeft, is het voorbeeld van de Vesuvius: stel je voor dat in een dorpje aan de noordkant van de Vesuvius iemand naar de Vesuvius kijkt en er tegelijkertijd iemand vanuit een dorpje aan zuidkant naar kijkt. Als we deze situatie zouden bekijken vanuit het oog van een wetenschappelijk realist, dan zouden we zeggen dat er maar één werkelijk object is, namelijk de Vesuvius. Volgens het constructivisme zouden er echter twee objecten zijn, namelijk de Vesuvius gezien door de persoon aan de noordkant en de Vesuvius gezien vanuit de persoon aan de zuidkant. Volgens het nieuwe realisme zijn er echter drie objecten, namelijk de Vesuvius, de Vesuvius gezien vanuit het noorden en de Vesuvius gezien vanuit het zuiden.
“Alle objecten die bestaan zijn een onderdeel van minstens een objectgebied en er bestaat een oneindige hoeveelheid objectgebieden.”
Er zijn twee hele belangrijke begrippen binnen het nieuwe realisme: ‘objectgebieden’ en ‘zinvelden’. Een objectgebied is een immaterieel gebied dat een bepaald type object bevat en waarin vaststaat op welke manier deze objecten met elkaar verbonden zijn. Zo heb je bijvoorbeeld het objectgebied politiek. De objecten die tot dit gebied behoren zijn alle objecten die van doen hebben met politiek, zoals de kiezers, de verkiezingen en de ideeën van de verschillende politici. Alle objecten die bestaan zijn een onderdeel van minstens een objectgebied en er bestaat een oneindige hoeveelheid objectgebieden. Sommige zijn heel klein, zoals mijn rechterhand, en andere zijn heel groot, zoals Nederland.
Zinvelden worden gedefinieerd als de plaatsen waar dingen ook werkelijk verschijnen. Wanneer wij een koe zien staan in de weide, dan bestaat deze koe – we kunnen hem zien. De omstandigheid dat hij in de weide staat, betekent dat hij tot het zinveld van de weide behoort en dat hij daarmee dus bestaat. Zinvelden hoeven echter niet noodzakelijk duidelijke gebieden te zijn zoals een weide, maar kunnen ook abstractere gebieden zijn, zoals onze fantasie. Een object bestaat zolang het voorkomt in een zinveld. Er is dus niets dat zich buiten een zinveld bevindt. Een object kan zich in verschillende zinvelden tegelijkertijd bevinden, het verschijnt dan op verschillende manieren. Zo kan mijn linkerhand door mij gezien worden als een object dat we bestuderen in de biologie, maar ook als een kunstwerk. Het object op zichzelf verandert niet, maar de manier waarop het aan ons verschijnt wel.
Met de twee bovengenoemde begrippen kunnen we vervolgens de vraag beantwoorden waarom de wereld, volgens Gabriel, niet bestaat. De wereld is het zinveld aller zinvelden, het zinveld waarin alle andere zinvelden verschijnen. Waarom kan deze dan niet bestaan?
“Alles wat bestaat, bevindt zich in de wereld, er bestaat dus volgens Gabriel niets buiten de wereld. Maar als de wereld zou bestaan dan zou hij ook in een zinveld moeten bestaan, want alles wat bestaat, bevindt zich in een zinveld.”
Ten eerste is het onmogelijk dat de wereld in een zinveld verschijnt dat naast andere zinvelden bestaat. Alles wat bestaat, bevindt zich in de wereld, er bestaat dus volgens Gabriel niets buiten de wereld. Maar als de wereld zou bestaan dan zou hij ook in een zinveld moeten bestaan, want alles wat bestaat, bevindt zich in een zinveld. Laten we zeggen dat de wereld zich bevindt in zinveld 1. Zinveld 1 is als alle andere zinvelden en er bestaat naast zinveld 1 ook een zinveld 2, zinveld 3, etc. Aangezien de wereld de plek is waar alle zinvelden verschijnen, bekent dit dat alle zinvelden zich in zinveld 1 moeten bevinden. Zinveld 2 bestaat dus noodzakelijk naast én in zinveld 1, maar er kan niets naast de wereld bestaan. De wereld kan daarom als zinveld niet naast andere zinvelden bestaan. Kortom: de wereld komt niet in de wereld voor.
Ten tweede is er het probleem waar, als de wereld zich in zinveld 1 zou bevinden, zinveld 1 zich dan bevindt. De wereld is het zinveld waarin alle zinvelden zich bevinden en als de wereld zich bevindt in zinveld 1, dan moet zinveld 1 zich ook in de wereld bevinden. Dit zou betekenen dat de wereld zich in zichzelf moet bevinden, iets wat Gabriel als onmogelijk beschouwt.
“Alles bestaat, behalve de wereld.”
Maar als de wereld niet bestaat, wat bestaat er dan wel? Het antwoord dat Gabriel geeft is heel simpel: alles bestaat, behalve de wereld. Elk ding dat wij kunnen waarnemen of bedenken bevindt zich altijd in een zinveld. En als iets zich in een zinveld bevindt, dan bestaat het. Dat is de kern van het nieuwe realisme.
Gabriel gebruikt de argumenten en ideeën die hierboven zijn weergegeven om verschillende andere fenomenen te koppelen aan het nieuwe realisme. Zo legt hij uit hoe het nieuwe realisme zich verhoudt tot religie, kunst en televisie. Veel van deze uitweidingen zijn nogal oppervlakkig en dit is ook meteen de grote zwakte van het boek. De stijl waarin dit werk is geschreven is nadrukkelijk populair-filosofisch. Het probleem hiermee is dat het lijkt alsof Gabriel hierdoor ook binnen zijn argumentatie en concepten niet echt de diepte in durft te gaan. Gabriel gebruikt door vrijwel het hele boek heen voorbeelden uit pop culture. Nadat hij een concept heeft verduidelijkt aan de hand van zo’n voorbeeld sluit hij het daarmee ook af. Op die manier is er zelden ruimte voor kritiekpunten of verdere verdieping.
Zoals gezegd is het boek vrij simpel geschreven. Dit komt de leesbaarheid van het werk erg ten goede. Door het gebruik van bekende voorbeelden worden de concepten erg snel duidelijk en ontstaat er over het algemeen weinig verwarring tijdens het lezen van het boek. Het is zeker geen werk dat zich leent voor een academisch paper, maar het leent zich uitermate goed voor een ontspannend leesmoment.