Filosoof op de arbeidsmarkt: René ten Bos
Wat bezielde je eigenlijk om het Denker des Vaderlandschap op je te nemen? Wat dreef je destijds?
[Lacht:] Pure ijdelheid, dat is één. Ik kreeg die vraag op een gegeven ogenblik. Er is namelijk een soort comité, ‘de Maand van de Filosofie’, die bepalen wie deze titel kan krijgen. Er waren twee kandidaten, laat ik de andere kandidaat niet noemen, maar de stemmen staakten een beetje en ik ben het toen geworden. Er wordt dan een afspraak gemaakt in Trianon – ook wel bekend bij Splijtstof. Ik zat daar ‘s middags met iemand en wist van niets. Vervolgens komt er een hele groep mensen binnen, journalisten, een uitgever, collega’s, etc. om mij te feliciteren. Ze hadden natuurlijk weleens gepolst of ik er open voor zou staan. Maar vanaf dat moment, november 2016, wist ik dat ik de nieuwe Denker des Vaderlands zou worden. Ik had dat helemaal niet verwacht, maar toen ik ze zag lopen dacht ik: oh God. Dan heb je nog een half jaar om je voor te bereiden. Ik dacht: ik ga er een beetje over nadenken en ik zie wel hoe ik daar in duikel. Dat betekent dus dat je een waanzinnige drukte over je heen krijgt en dan ga je plannetjes maken. Wat ga ik doen in deze periode? En die plannetjes zijn redelijk uitgekomen.

Hadden die plannen te maken met onderzoek dat je al deed of waren het totaal nieuwe projecten?
Nee, de plannen lagen wel in het verlengde van wat ik deed. Ik had natuurlijk dat boek over water al geschreven en ook al eerder een boek over dieren. Dus ik ben altijd heel erg sterk met die ecosofie bezig geweest. Die interesse vloeit voort uit een soort onvrede die ik had met wat er in de bedrijfsethiek en in duurzaamheidsdiscussies over wordt geschreven. Dus ik wilde twee publicaties maken over de ecologische problematiek die we nu hebben.
Wat zat je daarbij dwars?
Als bedrijven het concept ‘duurzaamheid’ ineens massaal gaan omarmen, dan begin ik te denken dat er iets niet deugt. Dus ik dacht we moeten naar een ander soort discours. Ik besloot om eens te kijken hoe wetenschappers naar duurzaamheidsvraagstukken kijken en de vraag te stellen waarom dit hun discours niet doordringt tot de politiek en de maatschappij. Het alarmisme in de wetenschap dringt niet door. Dat verbaasde me. Een ander plan was om jongere mensen te bereiken. Die lezen geen Volkskrant of NRC meer, die lezen andere dingen. Daarom heb ik vrij veel aandacht besteed aan – voor mij – nieuwe fenomenen zoals podcasts en blogs. Ook ben ik op heel veel middelbare scholen geweest en heb ik met jongerenverenigingen van politieke partijen te linker en te rechterzijde gediscussieerd. Van D66 tot VVD tot Groenlinks, noem maar op. Ik heb ook altijd heel nadrukkelijk de confrontatie met een breder publiek gezocht. Ik wil ernstig en streng filosoferen maar ik heb nooit de behoefte gehad om dat alleen maar een academische exercitie te laten zijn. Het is voor mij belangrijk dat ik mijn ideeën ook buiten de academie moet kunnen moeten uitdragen; anders vind ik ze niet veel waard.
“Ik lees soms best wel van die moeilijke shit en dat wil je dan op een of andere manier overbrengen.”
Wat voor ideeën zijn dat?
Ik ben heel erg geïnspireerd door Gilles Deleuze en Michel Serres. Die behoren wel tot mijn grote helden in de filosofie. Dat heb ik allemaal vrij strak gelezen. Het is dan leuk als je als Denker des Vaderlands een beetje aandacht voor die denkers kan vragen. Wat je bijvoorbeeld bij Michel Serres ziet is de zorg om wetenschappelijke inzichten toegankelijk te krijgen. La Traduction (1974), het overbruggen, is bij Michel Serres een heel belangrijk begrip. Je moet verschillende domeinen zien te overbruggen. Het gaat erom wetenschap weer in het midden van de samenleving zetten in plaats van alleen maar in ivoren torens. Die vertaalslag is altijd wel een puzzel voor mij geweest. Ik lees soms best wel van die moeilijke shit en dat wil je dan op een of andere manier overbrengen. Ik geloof ook dat alle ideeën die je hebt in de filosofie moeten zijn over te brengen, anders gaat er iets mis. Tegelijkertijd probeer ik niet een popiejopie filosoof te zijn.
Toch blinkt de ene filosoof of wetenschapper daar meer in uit dan de andere.
Dat is natuurlijk altijd een thema, zo oud als de filosofie zelf. Daar gaat ook een boek dat ik geschreven heb over, Het volk in de grot (2018). Er klimt iemand uit de grot, en die persoon is Socrates. Die daalt dan vervolgens weer af in die grot en dan is de grote vraag: zijn de mensen dan dankbaar met de boodschappen die hij heeft? En lo and behold, ze zijn niet dankbaar. Ze denken dat het een dwaas is, iemand die praktisch irrelevante dingen zegt. Een andere bron waar ik in deze door ben beïnvloed, en die bijna niemand in Nederland leest, is het – heel hermetische – oeuvre van Hans Blumenberg. Het gaat bij hem altijd om de vraag of de inzichten waarvan we zelf vinden dat ze zo waardevol zijn, ook waardevol zijn voor anderen. Er zit dus altijd een neiging tot paternalisme in. In de trant van: “Hé, wij weten wel wat belangrijk voor jou is.” Wat blijkt? Mensen accepteren niet zomaar al die boodschappen over bijvoorbeeld klimaatverandering. Dat is vergelijkbaar met al die boodschappen van sterrenkundigen in Athene destijds: “Dit is de echte wetenschap, ik heb gezien hoe het daar is, je moet het bedenken, je moet je zintuigen niet vertrouwen”, dat soort dingen. Dus ja, wat denken die mensen die dat aanhoren? Dikke vinger, fuck off, we geven jou de gifbeker. Hoe kunnen wij een onderscheid maken tussen jou en de sofisten? Wie zegt mij dat jij, Socrates, iemand anders bent dan Protagoras? Nou, dat is het grote raadsel: het probleem van de gelijktijdigheid. Hoe weet je van al die mensen die jou allemaal boodschappen geven, dat deze persoon wel te vertrouwen is en de andere persoon niet? Hoe kunnen de mensen in de grot zien dat Socrates niet Protagoras is, en andersom? Dat wordt de grote vraag. Dat is een heel interessante puzzel, die je natuurlijk niet meteen kunt oplossen, maar die mij wel altijd gefascineerd heeft. Daar schreef Blumenberg een heel boek over. Höhlenausgänge (2008) heet dat, dus: hoe kom je uit een grot?
En dus ook: hoe keer je weer terug?
Ja, het is klimmen en afdalen. Katabasis en Anabasis. Katabin is het eerste woord uit Plato’s Politeia – dat is toch een geschrift dat iedereen geacht wordt om te lezen. “Vandaag zijn Glaucon en ik naar de Piraeus gegaan” staat er in het Nederlands. Maar het moet zijn: “Vandaag zijn we afgedaald naar de Piraeus”. Van de stad op de heuvel ga je naar de haven bij de zee. Er is geen twijfel over mogelijk dat Socrates dat nooit zelf heeft gedaan. Het wordt door Plato opgezet als een soort denkexperiment, aldus Blumenberg – ik ben te weinig classicus om dat met zekerheid te kunnen weten. Maar het idee dat je voortdurend moet afdalen en weer moet opklimmen, dat spreekt tot de verbeelding. Ik heb dat de afgelopen twee jaar ook wel geprobeerd te doen. Dat betekent dus dat je voortdurend bezig bent. Ik heb meer dan vierhonderd lezingen gegeven in dorpjes, dorpscafés, kroegen, noem maar op! Kerkzaaltjes die vol zitten en cafézaaltjes waar steeds tachtig tot honderd mensen zijn. Wat ik onder meer ontdekt heb, is dat de wil van mensen om zich te engageren met filosofie waanzinnig groot is. Dat is natuurlijk wel iets anders dan die grot he? In werkelijkheid zijn ze erg geïnteresseerd in filosofie. Ik weet nog dat ik op een middelbare school in Amersfoort kwam en dat daar jochies en meisjes van vijftien, zestien jaar zaten die allemaal dat boek Dwalen in het antropoceen (2017) hadden gekocht. Die wilden allemaal een handtekening, dat was helemaal geweldig. Dat boek heeft behoorlijk veel exemplaren verkocht. Dat vind ik toch wel heel maf, dat ze zo geïnteresseerd zijn. Dus die tweede doelstelling, jongere mensen bereiken, is wel goed gelukt. Daarentegen zie je in dorpjes op ons ontvolkte platteland vooral grijze koppen, daar zijn ze allemaal 50-60plus. Maar ook dat is leuk en ook daar zijn mensen heel enthousiast. Ik heb eigenlijk maar heel weinig rotervaringen gehad. Ze zijn geïnteresseerd in die ideeën. Die probeer ik dus wel toegankelijk maar niet te versimpeld weer te geven in zo’n presentatie. Daarna heb je meestal nog een vragenronde. Meestal is er dan een lokale boekhandel, die koopt dan 30 boeken op, die verpats je en dan zet je een handtekening. Wat ik ook mee heb gemaakt is dat ik in Amsterdam of Utrecht op straat liep en dat mensen net een boek van mij gekocht hadden en zeiden: “Hé daar loopt de auteur!” Dan word ik midden op straat gevraagd om een handtekening te zetten. Dat is wel een keer of tien gebeurd.
Dus je ijdelheid wordt wel goed gestreeld?
[Lacht:] Ja, dat van die ijdelheid is een grapje. Want ik verbeeld me helemaal niks. Ik weet namelijk heel goed waar ik vandaan kom. Ik zie het ook niet zo zeer als teken dat ik het nou zo goed doe, maar als bewijs voor het feit dat filosofie zo in de belangstelling staat. Daarvan ben ik een soort instrument geworden de laatste twee jaar. Dat vind ik wel heel mooi. Ik hou van filosofie, in alle opzichten is ze heel belangrijk geweest in mijn leven. Het is mooi als mensen daar ook belangstelling voor hebben, maar je merkt ook wel dat veel van de mensen gemakkelijke boodschappen willen hebben. Als het een beetje te moeilijk wordt, dan haken ze af. Dus daar moet je een beetje mee uitkijken. In sommige kringen krijg ik op mijn kop vanwege die moeilijke Fransen filosofen. Dan wijs ik ze erop dat Kant en Hegel ook heel moeilijk te lezen zijn. Hoe zei dat Heinrich Heine dat ook alweer? “Dat is ook droge pakpapierstijl”! Hegel misschien dan niet, maar Kant heel vaak wel.
Als filosoof ben je toch altijd wel de odd person out. Ik weet nog heel goed dat toen ik ging studeren aan deze faculteit, ik vanuit mijn omgeving heel verontrustende reacties kreeg. Een carrière als filosoof was een carrière voor de armoe, voor de werkloosheid. Je had altijd een naam als filosoof. Ondanks dat zei de studieadviseur dat we echt wel aan de bak zouden komen. Goed, dat moge misschien nog zo zijn, dat je nog een beetje de uitzondering bent op de regel, maar ik merk dat de belangstelling voor mijn vakgebied waanzinnig groot is. Ik had wel een soort van anticipatie daarvan, maar dat het zo groot zou zijn! Ik heb slechts een paar keer voor anderhalve man en een paardenkop staan preken. Dat had dan iets met slecht weer of een voetbalwedstrijd te maken. Als mensen de tijd hebben, dan gaan ze. Vorige week nog, moest ik mijn nieuwe boek Extinctie (2019) presenteren in een boekhandel in Arnhem, het zat gewoon stampvol. Mensen hebben in onzekere tijden kennelijk filosofie nodig. Ik las laatst zelfs een stuk in het AD: “Lukt het niet bij de psycholoog of de psychiater? Neem dan eens een filosoof in dienst”. Lacht: Dus straks worden we allemaal nog zielenknijpers!
Het zijn natuurlijk ook wel relevante onderwerpen voor deze tijd die je tijdens zo’n lezing aansnijdt. Is dat bewust gedaan?
Nou, bewust of onbewust… Mijn werk gaat eigenlijk maar om één ding, namelijk om de vraag wat transparantie is. Kan je door dingen heen kijken? Ook het dilemma, transparantie versus opaakheid houdt mij erg bezig. Tijdens mijn proefschrift over managementgoeroes ging het al om die vraag. Die managers denken dat je een organisatie helemaal transparant kan maken, kan expliciteren, alles kan meten en maken: de malleability of organisations. Daar heb ik altijd heel veel twijfels bij gehad. Daar begon mijn onderzoek mee, naar organisaties, naar goeroes, naar de ethiek van managers. Maar op de achtergrond speelden discussies die ik al las bij Plato of bij Descartes. Ik wilde ooit een proefschrift schrijven over Descartes. Ik heb me door al die Franse commentaren op hem heen gewerkt met de vraag hoe je grip kan krijgen op de wereld. Dat zijn namelijk behoeftes die mensen in organisaties ook vaak hebben. Niet alleen grip op de interne omgeving, zoals ze dat noemen, maar ook op de externe omgeving. Alsof je zo’n soort onderscheid kunt maken.
Ik heb ook ooit een boek geschreven met de Rotterdamse filosoof Ruud Kaulingfreks. Het heette De Hygiënemachine (2001). Dat is één van de teksten uit die tijd waar ik wel trots op ben. In het boek leggen we Deleuze en andere Franse denkers langs de meetlat van de organisatiekunde. Zijn de rhizomen waar Deleuze en zijn collega Guattari over schrijven te verbinden met het meer piramidale denken dat je in organisaties tegenkomt? Wat betekent het als organisaties ook willen netwerken of zwermintelligentie als idee omhelzen? Managers lijken wel wat meer te voelen voor Descartes die, zoals bekend, ‘regels voor de aansturing van het verstand’ schreef.
Dus transparantie is in alles wat ik doe de grote vraag. Ik heb die vraag lange tijd gesteld met betrekking tot organisatietheorie, en met name tot bureaucratietheorie, waarin ik probeer uit te leggen dat die bureaucratieën helemaal niet netjes ontworpen kunnen worden. Want dat leer je op bedrijfskunde: bureaucratieën zijn systemen en systemen kan je ontwerpen. Ik kijk daar dan naar vanuit filosofieconcepten. Ontwerp is bijvoorbeeld een woord dat ook bij Heidegger voorkomt, dus dan gaan we eens kijken wat daarmee bedoeld wordt om zo de discussies te verdiepen. Langzamerhand is die ondervraging van transparantie verschoven naar het overbrengen van transparante boodschappen. Zo heb ik ooit een boek geschreven over engelen als boodschappers. Engel komt van aggelos en betekent boodschap.
Ook heb ik me bezig gehouden met de vraag of we kunnen begrijpen wat er in dieren omgaat. Het geniale dier, nog zo’n concept. De genius is namelijk iets dat in mens en dier verborgen zit. Aan dat woord – genius – kleeft een lange filosofische geschiedenis. Een ander boek ging over water als transparant medium. Hetzelfde geldt voor gestes (gebaren): communicatieve dingen die je doet maar nooit helemaal doorgrondt. Als iemand zijn of haar excuses aanbiedt, weet je dan zeker of het dan ook gemeend is? Of wat betekenen de handgebaren die ik maak tijdens dit gesprek? Doe ik dat bewust of niet? Dus vanuit heel verschillende invalshoeken staat transparantie altijd weer centraal. Het zintuigelijke is daarbij verwarrend, confuus, niet claire et distinct.
Speelt dat transparantievraagstuk ook bij je laatste boek Extinctie?
Bij Extinctie speelt dat ook een heel grote rol. Het einde der dingen kunnen wij ons niet voorstellen schrijft Kant in het gelijknamige essay Das Ende aller Dinge. Wij kunnen ons niet voorstellen dat het oneindig doorgaat; dus ga je nadenken over het einde der dingen. Dat is een vraag die de rede zich stelt. Maar, zegt Kant, het is een vraag die je waarschijnlijk niet kunt en moet beantwoorden. Want net als de eindeloosheid der dingen, kunnen we ons het einde der dingen niet voorstellen. Dat vind ik geweldig! Ik was nooit fan van zijn literatuur als student, maar denken kon die man wel. Nu ik ouder word, begin ik dat steeds beter te begrijpen. Kant inzicht neem ik mee in mijn ideeën over extinctie. Extinctie van dieren maar ook extinctie van mensen is een uiterst speculatief begrip. Ik volg hier hedendaagse filosofen zoals Eugene Thacker, een filosoof uit New York. Het speculatieve van die extinctie – dus dat ondoorzichtige – vind ik heel erg interessant. Extinctie is een heel groot thema, maar kunnen we onszelf er iets bij voorstellen? Je ziet nooit een dier uitsterven. Een soort sterft uit, maar ‘een soort’ is een heel abstract begrip en tevens een begrip dat in de biologie in toenemende mate ter discussie gesteld wordt. Dus: wat sterft er eigenlijk uit?
“Ik las eens een studie dat iedereen gemiddeld anderhalve kilo insecten per jaar at en dat lijkt nu misschien wel wat minder te zijn. Daar ga je met je proteïnebehoefte.”
Er zijn toch genoeg dystopische verhalen in de massamedia die werelden voorstellen waar het allemaal veel slechter is? Bijvoorbeeld in de film Mad Max, waar je alleen maar woestijnen hebt?
Ik heb het over uitsterven en niet over een dystopie. Er rijden namelijk nog mensen door die woestijn. Extinctie is iets anders dan een dystopische voorstelling. Ik weet wel dat extinctie allemaal apocalyptische verhalen oproept, dat was bij Kant ook al zo. Die baseert dat natuurlijk op de apocalyps. Maar ik heb het hier over extinctie als iets wat ons treft, als discours dat ook gevoerd wordt in de wetenschap. Als dieren of organismen uitsterven dan moet dat vroeg of laat ook op ons een impact hebben, want wij zijn ook organismen. We zijn nog steeds afhankelijk van de organische wereld en als het slecht gaat met die organische wereld dan zal die vroeg of laat impact op ons hebben.
Het gaat daarbij dus niet om soortbehoud maar louter om wat voor weerslag dat heeft op de mens?
Ja, dat is een vraag die mij bezighoudt. Ik maak mij natuurlijk wel zorgen om soortbehoud en ik vind het ook heel verdrietig dat die verschraling plaatsvindt. Als ik veertig jaar geleden naar het platteland ging zag je veel meer dan dat je nu ziet. Hans de Kroon, een entomoloog in Wageningen, beschrijft dat altijd als volgt: als jij toentertijd in je auto rondreed op een zomeravond dan had je een bloedbad op je voorruit. Dat is nu niet meer zo. Zelf herinner ik me nog dat als je om een uur of acht ‘s avonds door de Ooij fietste je hele tonnen insecten weg hapte. Ik las eens een studie dat iedereen gemiddeld anderhalve kilo insecten per jaar at en dat lijkt nu misschien wel wat minder te zijn. Daar ga je met je proteïnebehoefte!
Dus voor mij is die verschraling een droevig iets. Dat geeft ook wel aanleiding tot bespiegelingen over nihilisme en pessimisme, maar niet over de apocalyps. Ecologisch denken is niet apocalyptisch. Een apocalyps is knal, baf – heel transparant – een einde aan het hele verhaal. Ik bespreek wel zoiets als The Voluntary Humantairy Extinction Movement, maar naar mijn mening zou het vrijwillig de stekker eruit trekken een very messy business worden, want wie gaat er bepalen wie er eerst moet? Hoe krijg je iedereen mee? Dat gaat toch gepolitiseerd worden. Kijk, je hebt allerlei dystopische voorstellingen, een soort post-humaan Arcadië dat geschetst wordt, zoals in het boek Better Never To Have Been van de Zuid-Afrikaanse filosoof David Benatar – die zijn boek overigens opdraagt aan zijn ouders. In dat soort dingen ben ik wat minder geïnteresseerd.
Het gaat mij vooral om het begrip extinctie. Hoe kun je daar bijvoorbeeld een filosofisch concept van maken? Extinctie is hoe je het ook went of keert heel erg onhelder, onduidelijk, je ziet het eigenlijk nooit gebeuren. Heel veel soorten hebben we nog niet eens beschreven. Van alle soorten die er zijn hebben we vermoedelijk slechts 10 tot 15 procent in kaart gebracht. Men onderscheidt bijvoorbeeld verschillende soorten extincties. Het is nooit een eenduidig helder verschijnsel, nooit een cutting edge phenomenon. Het blijft iets heel speculatiefs. Dat probeer ik in dat boek te laten zien. Het is overigens ook precies de reden dat mensen zich veel drukker maken over het klimaat dan over extinctie. Omdat de klimaatopwarming nu al gaande is kunnen de mensen dat nu al merken, ook al heb je ontkenners genoeg. Extinctie is heel moeilijk uit te leggen aan mensen. Ik geef dan wel dat voorbeeld van dat bloedbad op de voorruit en dat spreekt tot de verbeelding, maar al die data die wetenschappers ophoesten over dat er bijvoorbeeld nog maar tachtig Amoer luipaarden in het Russische Verre Oosten rondlopen blijkbaar een stuk minder. Er was zelfs een boertje die daarvan zei: “Toch nog 80”.
Dus wat wij meekrijgen zijn vooral de losse berichtjes en niet het eigenlijke probleem?
Ja, terwijl extinctie volgens wetenschappers het ernstigste probleem is. Misschien nog wel ernstiger dan de klimaatopwarming, terwijl dat al ernstig genoeg is – ik ga dat absoluut niet downplayen. Die twee vraagstukken staan natuurlijk ook met elkaar in verband, maar wat doen wij wetenschappers? Wij halen dingen uit elkaar. We proberen het grotere probleem tot kleinere problemen te reduceren. Dat houdt mij bezig, net als de strijd om aandacht. Het IPPC [Intergovernmental Panel on Climate Change] leek lange tijd de strijd te hebben gewonnen. De IPBES [Intergovernmental science-policy Platform on Biodiversity and Ecosystem Services], dat zich bezighoudt met het besturen van biosystemen, heeft nooit dezelfde status gehad – totdat enkele weken geleden dat rapport over uitstervende soorten uitkwam. Nu lijkt er iets door te dringen. De IPBES bestaat natuurlijk ook veel minder lang dan het IPCC, maar wetenschapper rapporteren al heel lang over extinctie. Het dringt echter niet door. Dat is wel een thema: wat dringt door? Welke catastrofe overtuigt ons? Peter Sloterdijk zei ooit: “De enige catastrofe die ons overtuigt is degene die niemand overleeft.” Dat is de paradox van de extinctie: niemand kan het navertellen. Ook daarom is extinctie een speculatief begrip, een soort negentropische metafysica – ja, ik wil nu en dan wel dure woorden gebruiken. Je ziet dat het thema van de transparantie ook in dit onderwerp weer een rol speelt.
Dat zie ik. Het boek Extinctie kwam uit in de maand dat jij afscheid nam van het Denker des Vaderlandschap. Dat is nu tot zijn einde gekomen…
Het is nu voorbij… wil je vragen hoe dat voelt?
[Lacht:] Ja, misschien is dat wel een goede vraag, want hoe lang ben je het nu al niet meer?
Officieel sinds 13 april, maar ik heb het stokje overgedragen op 29 maart. Nu doet Daan Rovers het. Kijk, ik ben er langzaam ingegleden en ik ben er langzaam uit gegleden. Er verandert eigenlijk niets.
Word je nog steeds herkend op straat?
Ja, ik ben nog columnist ook voor het Financieele Dagblad. Dat ben ik ook veel langer al trouwens dan dit denkerschap. Ik schrijf ook vrij veel in kranten, dus ik probeer mijn rol als een soort publieke intellectueel nog wel te spelen en ik vermoed dat dit wel blijft doorgaan. Ik geef daarnaast nog steeds veel lezingen. Ik ben blij als ik een avond thuis ben.
Heb je nog wel tijd voor hobby’s?
Ja, maar wat ik dan doe is werken. Dan ga ik tentamens in elkaar basteln en colleges voorbereiden. Ik merk nu dat ik wat meer focus krijg voor de universiteit, dat is wel goed. Ik ben hier weer wat vaker, dat vind ik leuk. Dus ja hobby’s… ik zit graag in het café, maar dat doe ik tegenwoordig ook al niet meer zoveel als vroeger. Het staat eigenlijk allemaal wel in het teken van werken, schrijven, lezen en studenten. Dat vind ik leuk hoor. Daar klaag ik helemaal niet over. Als je klaagt dat je druk bent dan moet je bedenken dat er maar één ding erger is dan druk zijn, en dat is niet druk zijn. Wijlen mijn moeder zei dat altijd. Dus ik heb dat nooit erg gevonden. Als het werk klaar is, wil ik nog wel eens een voetbalwedstrijd kijken met mijn zoon. Dus ook voor de intensiteit van het Denker des Vaderlandschap was het al behoorlijk druk.
De Gelderlander schreef dat ik in die twee jaar 25 kilo kwijt was geraakt en een huwelijk. Dat is allemaal fake news. Die kilo’s was ik al kwijt voordat ik benoemd werd, maar ik ben op gewicht gebleven laten we het zo zeggen. Ik ben inderdaad gescheiden, maar dat heeft niets met dit soort hectiek te maken, dat had andere oorzaken. Mensen proberen echter verbanden te leggen, want dat is interessant. Wat ik ook heb meegemaakt zijn bedreigingen aan mijn adres. Waarvan één of twee vrij ernstig. Ik heb ook twee huwelijksaanzoeken gehad. Op één daarvan ben ik ingegaan, dus ik ga weer trouwen.
“Dus ja hobby’s… ik zit graag in het café, maar dat doe ik tegenwoordig ook al niet meer zoveel als vroeger. Het staat eigenlijk allemaal wel in het teken van werken, schrijven, lezen en studenten.”
Gefeliciteerd!
Dankjewel. Het is in alle opzichten wel een turbulente periode geweest, maar ik kan niet goed inschatten of dat te maken heeft gehad met het Denker des Vaderlandschap. Ik denk dat dat veel meer toeval is. Het heeft me eigenlijk nooit zo bezig gehouden. Ik heb wel een beetje nagedacht over het concept ‘vaderland’. Daar heb ik eigenlijk helemaal niet zo veel mee. Nationalisme is me een beetje vreemd.
Voel je je dan meer een Europeaan of een wereldburger?
Meer een Europeaan. Ik sta heel erg in de Europese traditie. Zoiets als vaderland vind ik dan lastig. Dat komt waarschijnlijk ook omdat ik Duits bloed heb, beide oma’s waren Duits. Steeds als Nederland tegen Duitsland moet dan weet ik niet voor wie ik moet zijn. Dan ben ik maar neutraal. Dus dat is wel een beetje ingewikkeld. Ik ben absoluut geen nationalist of iemand die een overdreven liefde voor Nederland heeft, dat heb ik wel gemerkt. Het is een aangenaam land om in te wonen maar ik ben ook heel veel in Rusland geweest de laatste jaren en dat vind ik ook heel aangenaam. We kunnen het ons hier nauwelijks voorstellen, maar ik vind die Russen ook leuke mensen. Maar ook in Amerika: ik was met mijn aanstaande in de Rocky Mountains, dat was hartstikke leuk. De mensen daar in de bergen zijn echte anarchisten. Die trekken zich van Trump of wat dan ook helemaal niets aan. Dat beviel mij prima! Wat betekent Nederlanderschap nou ook eigenlijk? We hebben politici die vinden dat kinderen het volkslied moeten zingen. Ik heb nooit begrepen waarom ze daarvan betere burgers zouden worden.
Dus dat Denker des Vaderlandschap schuurde een beetje?
Ja, dat schuurde wel een beetje. Om twee redenen. Niet alleen omdat nationalisme een beetje verondersteld wordt: Dulce et decorum est pro patria mori – het is eervol en waardig om voor het vaderland te sterven. Op het moment dat het over het vaderland hebben, hebben we het ook onmiddellijk over het volk. Het volk is dan vereend. Dat is een hele kromme betekenis van het woord volk. Ja, in oorlogstijd zijn we allemaal één, maar in vredestijden kunnen we dat volk ook wegzetten als onguur, als ‘hoort er niet bij’, als riff raff. Paradoxaal vind ik dat. De tweede reden is het woord vaderland. Tja, waarom moet dat weer een man zijn? Dat woord brengt wel een licht feministische wrevel met zich mee. In het Frans is het Le Penseur de la Patrie. Dat is ook niet goed. In het Engels wordt het The Thinker Laureate. Dat is beter.
Is het niet maf dat zo’n gedateerd woord nieuw leven in wordt geblazen door het op zo’n functie te plakken?
De instantie die zich met het Denker des Vaderlandschap bezighoudt constateerde dat er ook dichters des vaderland zijn, en theologen en schrijvers. Dus die vonden het blijkbaar gepast dat er een filosoof bij kwam. Het rijtje begon met Hans Achterhuis, toen René Gude, Marli Huijer en nu is Daan Rovers het. Ik was de vierde. Een soort rimpeling in het bestaan, en nu ben ik weer gewoon filosoof.